De Heerlijkheid Dieteren
Inleiding
Albertus Wolters, pastoor te Roosteren van 1868 -1892, ontving in de winter van 1876 „eenige oude papieren …, afkomstig uit de voormalige mankamer van Dieteren“. Hij publiceerde hieruit in de Publications van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap1.Andere bronnen voor dit artikel zijn documenten van de kruisbroeders te Roermond en nog enkele andere bronnen uit archieven zoals van de abdij van Susteren.
Uit de publicatie van Wolters blijkt dat de leenhof van Dieteren in Susteren na de middeleeuwen nog drie hoeven, een molen en verspreid liggende grondstukken bezit. Voor de leesbaarheid zij vermeld dat een leenverhouding en eigendomsrechten twee verschillende zaken zijn. De laatste keer dat de heer van Dieteren nog een eigendomsrecht had blijkt uit een veertiende eeuwse akte. Wellicht dat sinds die eeuw alleen nog sprake is van een leenverhouding. Deze verhouding speelt een rol bij het aantreden van een nieuwe leenheer of leenman. Dan zijn diverse rechten van belang, welke vooral betalingen inhouden. Daarnaast is er bij grote lenen nog oorspronkelijk de plicht om de leenheer te vergezellen met paard en harnas, bij kleine of kluppellenen was de plicht om het huis (kasteel) van de heer te verdedigen met een knuppel. De heerlijkheid omvatte in de latere documentatie niet een aaneengesloten rechtsgebied, zoals bijvoorbeeld Susteren, Holtum, Nieuwstadt. Ook is opvallend dat het dorp Dieteren, of zelfs maar een huis erin gelegen, een leenverband met de heerlijkheid kende. Zelfs de Koppelberg en de Koppelhof (of hof ter Coppelen) die als de oude zit van de heren van Dieteren en de heerlijkheid wordt gezien, behoorde niet tot de lenen van de heerlijkheid Dieteren anno 1500. De heerlijkheid Dieteren kende vier hoeves: de Louerhof, de Beuningerhof, de Rodebekerhof en de Firmelerhof. Ook buiten Susteren had de heerlijkheid lenen, zoals bijvoorbeeld de Kesselshof te Roosteren.
G. van de Bergh, een oud-Dieterenaar, heeft gepubliceerd over de historie van zijn dorp. Hij publiceerde in de Heemklank en ook in de feestgids van schutterij St. Stephanus bij gelegenheid van de organisatie van het Oud Limburgs Schuttersfeest in 1986. Daarin schreef hij over de heerlijkheid Dieteren met een zienswijze die zeker toen maar ook nu nog algemeen aanvaard is, maar in dit verhaal niet onderschreven wordt: De glanstijd uit het verleden van Dieteren is de dertiende en veertiende eeuw. Het dorp en omgeving vormen dan de heerlijkheid Dieteren. Aan het hoofd staat de heer, in deze eeuwen behorend tot het adellijk geslacht dat zich “van Dieteren” noemt. Hij oefent de heerlijkheidsrechten uit en is de bezitter van het territorium, deels als eigendom, deels als leengoed van anderen. Hij is het die recht spreekt, ook over leven en dood (op Sjèèlberg – schedelberg stond de galg), de schout benoemt, het woudrecht en visrecht bezit, eigenaar is van de dwangmolen en munt laten slaan. Als heer woonde hij in, zoals het in 1260 wordt genoemd, zijn „curia Ditren“, d.w.z. de versterkte leenhoeve, ter plekke ongeveer van wat vandaag de dag over is van de Koppelhoeve. De heer ook was de voorzitter van de mankamer van Dieteren, een beherend college van getrouwen die waakten over de omvangrijke rechten en vooral de goederen van de heerlijkheid. Behalve een aantal hoeven in de directe omgeving zoals Baakhoven, Beuningen, de Hoof, Louwe, Kalenhof, IJzerenbos, behoorden er ook verder verwijderde kompleksen toe zoals te Veldwezelt bij Lanaken, te Visserweert/Elen, te Bilsen, en ook bijvoorbeeld te Asselt/Swalmen, te Molrade/Elmpt en in het Elmpterwoud.
Tegen dergelijke zienswijzen spreekt het feit dat uit de ons bekende documentatie via pastoor Wolters bekend is dat de heerlijkheid een verzameling van verspreid gelegen lenen was, waarin onder meer niet gelegen waren het dorp Dieteren en de Coppelhof. Wel lagen in het Dieterense veld twee boerderijen en enkel landerijen die tot de leenhof behoorden. Voor de zojuist beschreven zienswijze van de G. van den Bergh is geen onderbouwing aangetroffen. De mensen van Dieteren waren inwoners van het rechtsgebied Susteren en dus na 1260, toen Susteren zich stad kon noemen, burgers. Dat neemt niet weg dat ze nog een plicht aan de heerlijkheid kende, zoals dat plicht hun granen te laten malen op de molen van de heerlijkheid.
Nu is het soms aanlokkelijk om begrippen een betekenis te geven die goed past bij een mooi verhaal. Zoals hier de begrippen grondgebied (territorium) en hoeve (Leenhof, curia2). Het territorium van Dieteren zien als het grondgebied van en rond Dieteren en de curia Dieteren zien als een kasteelachtige hoeve, is taalkundig mogelijk. Echter ook is mogelijk het territorium te zien als een verzameling gebiedjes en de leenhof niet als een kasteelachtige hoeve maar als een instelling. De instelling die alle lenen beheerd. Aangezien we aansluiting bij de gegevens 1400-1600 als voorwaarde zien, is duidelijk dat de tweede mogelijkheid de juiste is.
Natuurlijk hebben ook anderen, zoals G. van den Bergh dit probleem gesignaleerd en een hypothese (aanname) geformuleerd om de overgang van een heerlijkheid met een gebiedje rond en met Dieteren, Koppelhof en Koppelberg naar een situatie waarbij de eigendommen van de heerlijkheid beperkt zijn, zonder Dieteren en Koppelhof maar met gebiedjes in Gebroek en Koye en Heulst. Als we een beeldspraak mogen gebruiken: men laat een trein het station binnen rijden op spoor 1 en dan – zonder verplaatsing – wegrijden vanaf spoor 4. Waarmee gezegd wil zijn: er is geen aansluiting tussen de situatie vóór 1400 en de situatie na 1400! Voor de periode 1200- 1400 wordt de heerlijkheid door G. van den Bergh beschreven als een rechtsgebied met het dorp Dieteren en omliggende landerijen. Het gebied oogt zelfstandig en moet dan grenzen aan rechtsgebieden van Susteren, Roosteren en Echt. Wat grootte betreft kan het gebied Dieteren zich goed meten met Holtum. De belastbare gronden in Dieteren waren in de achttiende eeuw bijna 400 hectaren. Holtum was ongeveer even groot. Holtum is tot het midden van de zestiende eeuw een zelfstandige heerlijkheid gebleven met de kenmerken rechtsgebied, schepenbank, dorp, kerk en molen.Wanneer we het beeld dat van den Bergh schets over de heerlijkheid Dieteren vergelijken met de zelfstandige heerlijkheid Holtum, blijkt dat zeer veel overeenkomsten te hebben, behalve één: Dieteren werd geen kerspel, geen parochie! Het gebied Keurbos-Baakhoven is in onze visie eveneens een vergelijkbaar gebied. Het kende een ontginning in dezelfde periode. Het is niet geheel duidelijk hoe dit gebied zich ontwikkeld heeft maar evenals Dieteren kende het een molen, diverse hoeven (Baakhoven, Berkeler, Churbusch-Keurbos) en kende het vooral één eigenaar/ leenheer namelijk de heer van Valkenburg, later de hertog van Gulik. De goederen werden echter niet in een aparte heerlijkheid ondergebracht omdat vrijwel alle rechten van de hertog door de mankamer van Born of de rentmeester van het ambt Born werden beheerd.
Zienswijze van G. van den Bergh
Deze zienswijze is gekozen omdat we de mening zijn toegedaan dat deze het beste en meest uitputtend het verhaal heeft weergegeven.. We hebben deze reeds hierboven weergegeven. In de zienswijze gebeurt iets merkwaardigs: in de vijftiende eeuw verandert de status van de heerlijkheid volslagen: eerst een bezit van de heren van Dieteren daarna een leen van Gelder; eerst eigen grondgebied rondom en met het dorp Dieteren, daarna een verzameling landerijen in en buiten het rechtsgebied van Susteren. Het dorp Dieteren was eerst ’Dieterens‘ bezit en daarna Guliks. Voor het geval dat iemand een dergelijke gang van zaken voor mogelijk houdt, er is in de documentatie geen enkele aanwijzing aangetroffen die een dergelijke verandering ondersteunt.
Heerlijkheid Dieteren Gelders
Uit de documentatie blijkt met redelijke regelmaat dat Dieteren Gelders was c.q. de heerlijkheid Dieteren een Gelders leen was. en wel tussen 1200 en 1800. Hoe Dieteren Gelders werd: in de elfde eeuw Wassenbergs, in de elfde of twaalfde eeuw ging een heer van Wassenberg zich van Gelder noemen en ontstond het huis Gelder. Een andere lid van de familie ging zich van Heinsberg/ Valkenburg noemen, waaruit de familie van Valkenburg ontstond. De heerlijkheid Dieteren is wellicht bij een verdeling van Wassenbergse goederen in handen van Gelder gekomen
Heerlijkheid Dieteren ook Valkenburgs?
De heer van de Bergh meende dat Valkenburg rechten op de heerlijkheid Dieteren had verkregen doordat een vrouwelijk telg uit het Valkenburgs geslacht huwde met iemand uit de familie Kriekenbeek. Of de familie van Valkenburg ooit rechten heeft gehad op de heerlijkheid Dieteren binnen de vrijheid van Susteren is niet bekend. De familie van Dieteren had wel op enig moment de Koppelhof in leen van Valkenburg. Dit kan betekenen dat ook Valkenburg goederen heeft ontvangen, welke in het Dieterense veld liggen, maar niet noodzakelijkerwijs tot de heerlijkheid Dieteren behoord hebben.
Het dorp Dieteren In de zienswijze van de heer van den Bergh is het dorp Dieteren een onderdeel van de heerlijkheid Dieteren. Echter na 1400/1500 is het dorp onderdeel van het rechtsgebied van Susteren en niet van de heerlijkheid Dieteren. De enige verplichting tussen de heerlijkheid Dieteren en het dorp Dieteren is dat de inwoners van het dorp verplicht zijn hun granen op de de molen van de heerlijkheid te laten malen. Dit is ook de enige Middeleeuwse vermelding van het dorp Dieteren of een huis of hofstad in het dorp. Pas in het tweede kwart van de zestiende eeuw en dan betreft het de kapel (of kerk) van Dieteren ontstaat meer duidelijkheid. In de tweede helft van de zeventiende eeuw krijgen we duidelijkheid over de omvang van het dorp. Naast het door wal en grachten omgeven stadje waren er twee grotere woonkernen namelijk Veurth en Dieteren. Ze waren iets minder omvangrijk als het stadje.
Hoe Susteren en Dieteren samengevoegd werden? Op het latere grondgebied van Susteren waren in de vroege middeleeuwen wellicht slechts twee nederzettingen , namelijk de kloosternederzetting, links stroomafwaarts van de Rode Beek en de landbouwnederzetting rechts van de beek. Toegevoegd werden de ontginningen Dieteren en Keurbos/Baakhoven. Hoe dit in zijn werk is gegaan blijft vooralsnog onopgelost. Evenals bijvoorbeeld het grote heide/broek/moerasgebied in het noordoosten van het rechtsgebied. Mogelijk dat landschappelijk elementen, zoals terrasranden, waterlopen. Sommige gebieden zijn pas zeer laat (negentiende eeuw) definitief verdeeld zoals tussen Dieteren en Echt. Bij de aanleg van de eigenlijke Middelsgraaf werd nog geschoven met gronden in het midden van de negentiende eeuw. De samenvoeging zal mogeljk al in de elfde eeuw plaatsgevonden hebben.
Het ontstaan van de heerlijkheid Dieteren
De heerlijkheid Dieteren ontstaat in de periode van de grote ontginningen van de tiende tot twaalfde eeuw. In deze tijd valt een grote bevolkingsgroei die opgevangen moet zijn door het ontginnen van grote oppervlakten gronden. Deze bevolkingsgroei viel samen met het herwinnen van de macht door de Ottoonse keizers. In onze streek waren het de gebroeders ’de Vlamingen‘, welke grote bezittingen ontvingen en hun centra hadden te Kleef en te Wassenberg. Om hun uitbreidingen (ontginningen) te beschermen tegen de streekadel bouwde deze verdedigbare centrale complexen: de bergen of ook wel motten genoemd. In onze buurt kennen we diverse van dergelijke bergen (Sittard, Limbricht, Holtum, Koppelberg, Bollenberg). Een van die ontginningen lag op het terras van Dieteren, een gebied dat in het zuiden door de Rode Beek, in het westen de beek na de samenvloeiing van Geleen- en Rode Beek, in het noorden lag er de Doort en oostelijk wordt de begrenzing aangegeven door rand in het landschap, waar Louerstraat en Kromstraat bij elkaar komen. Het gebied wordt later het Dieterense veld genoemd en wordt in het meetboek (1783) min of meer gescheiden van het Susterense veld beschreven. De ontginning zal een belangrijk gedeelte van het terras van Dieteren omvat hebben, dat komt ook overeen met de beschrijving van het Dieterense veld in het meet- of bunderboek van Susteren. Het ligt voor de hand dat de ontginning heeft plaatsgevonden vanuit de Koppelberg en Koppelhof. De ligging ervan zal gekozen zijn bij de weg vanuit de landbouwnederzetting Lyde naar de Maas bij Heppeneert. Dit heeft in het midden van de elfde eeuw plaatsgevonden: De Koppelberg wordt elfde eeuws gedateerd, en ook de nieuwbouw van het klooster van Susteren is te dateren 1025-1075. De verantwoording gebeurde door de vazal, die de ontginning deed, naar de heer van Wassenberg. Deze vazal was een van zijn getrouwen uit de omgeving van zijn hof. De vazal was woonachtig in de donjon op de Koppelberg en in de Koppelhoeve. Deze verhouding tussen de heer van Wassenberg en zijn vazal is op te maken uit de titel van een register dat door pastoor Wolters ontvangen was: „Lehnen zu den Lehensadell zu Dieteren gehoerrigs“ (De lenen tot de leenadel te Dieteren behorend). De leenadel ontstond uit mensen die werkzaam waren voor een hoger gezag en dan beleend werden met eigendommen. In de volle middeleeuwen waren dit vaak mensen van de laagste adel, zonder titel. Hier ontwikkelde zich de ridderstand uit. Aan dergelijke lenen was vaak de plicht verbonden om de heer met paard en eventueel knechten met harnas en wapen te begeleiden. Zo treffen we het ook aan bij de Baakhof te Baakhoven en de hoeve Holtum. De vazal van de heer van Wassenberg die het terras van Dieteren ontgonnen heeft, kreeg hiervoor in ruil vele bezittingen en wellicht ook diverse andere rechten als rechtspraak. In wezen was er een heerlijkheid ontstaan, die wellicht vergelijkbaar was met bijvoorbeeld Holtum, een eigen rechtsgebied in een ontgonnen gebied. Het grote verschil tussen Holtum en Dieteren is dat Holtum een eigen kerk met kerspel ontwikkelde en Dieteren niet. De bergen van Holtum en Dieteren lagen ongeveer bijna vier respectievelijk ruim één kilometer van de Susterense parochiekerk. Wellicht dat hieruit te verklaren is dat Holtum niet en Dieteren wel één kerspel en ook één rechtsgebied is gaan vormen met Susteren, zoals ook het gebied van Baakhoven.
Het dorp Dieteren
De vorming van een woonkern verwacht je bij een dergelijke ontginning in de buurt van de berg, maar hier is het dorp enkele honderden meters verder ontstaan, maar toch ook langs die verbindingsweg naar de Maas. Wellicht was de omgeving van de Koppelberg toch niet zo geschikt om er een dorp te vormen, gezien de toch wel hoge berg. Men vond een betere plaats, die de Heuvel wordt genoemd. Wel logisch, men bouwt natuurlijk zoveel mogelijk op verhogingen in het landschap. Toch is er nog een reden om daar de oorsprong van Dieteren te zoeken. In Brabant meent men dat het begrip heuvel (ook) te maken heeft met een plein waarom enkele boerderijen liggen. Het is dan ook logisch dat men een dergelijke woonkern bouwde op de hoogste plek in het landschap. Voor de verklaring van de betekenis van het woord heuvel kom je bij een kip-ei verhaal: is het woord overgegaan van de verhoging op de woonsituatie of omgekeerd. We kunnen ons voorstellen dat voor een open ruimte met daarom heen enkele boerderijen een begrip is gevormd uit boerderijen ofwel hoeven: Haof – häöf . Dat woord häöf wordt door het substraat3 -el dan häöf+el > heuvel. De kern van Dieteren kan men inderdaad beschouwen als het gebied rondom de kerkhof. Die open ruimte tussen wellicht 2 à 3 boerderijen is later gebruikt voor de kapel en kerkhof.
Maasheuvel (Roosteren)
Op een zeventiende eeuwse kaart van Roosteren staat rondom de hoeve Op Kampes met kasteel Eijkholt het toponiem Massheuvel geschreven. Het Kesselsleen van de heerlijkheid Dieteren dankt zijn naam aan de familienaam van Kessel, eeuwenlang bewoner van deze hoeve. We vermoeden hier een zelfde situatie van wellicht drie hoeven langs de huidige Eijckholtstraat en de aansluiting op de huidige Maasheuvel. Het woongebiedje lag in het dorp Tulde vermoedelijk ontwikkeld uit ’t Elden en momenteel gelegen binnen de woonkern Roosteren.
Andere leenhoven Dieteren
1. In de jaren tachtig hebben pater Wil Peters en G. van de Bergh een uitgebreide discussie gevoerd over Dieteren Hierbij werd o.m. een heerlijkheid Dieren als tegenhanger van de heerlijkheid Dieteren besproken. Wellicht het belangrijkste onderwerp was of Dieteren behoorde tot de Duitse orde (Keulen). Veelal wordt dit aan Dieren toegeschreven en wij zien ook geen argumenten om hieraan te twijfelen. Voor het overige meent men dat naam met een twee d’s , zoals Diederen aan Dieren toebehoren. Dieren, gelegen een tiental kilometer ten noordoosten van Arnhem, is nog van belang voor ons omdat het evenals Dieteren Gelders is en we ons in bijzondere gevallen, met name als de geografische gegevens in een akte niet helder zijn, moeten overwegen of het Dieren of Dieteren (of beide niet) is.
2. Een leenhof Dieteren, dat weliswaar pas in het midden van de vijftiende eeuw (1441) in de documenten opduikt, ligt te Bilzen, westelijke van Maastricht. Deze plaats is in Susteren vooral van belang door het zevende eeuwse Landrada-klooster, waarin Amelberga haar eerste schreden in het religieuze leven zette. Het leen Dieteren te Bilzen bestaat uit een heerlijkheid, een tiende en een leenhof van zeventig mannen. Het is een groot leen van Valkenburg. 1441 Johan Hoen van den Broecke heeft dit leen ontvangen. Deze Johan van den Broeck zou ook het Gelderse leen Dieteren te Susteren ontvangen hebben.
3. De laathof Dieteren te Veldwezelt 4 In de door pastoor Wolters beschreven documentatie vinden we de laathof te Veldwezelt in bezit van de commanderij van de Antonieten te Maastricht. Dit is een andere ridderorde dan de Duitse Orde. Wolters schrijft: De laathof der heeren van St. Teunis te Veldwezelt. Ook is er sprake van de St. Teunishof. Er zijn vooralsnog te weinig gegevens bekend om te kunnen stellen of we hier met een leenhof of een hoeve te maken hebben. Hebben we twee laathoven binnen één heerlijkheid of zijn twee heerlijkheden samengevoegd en zijn de laathoven blijven bestaan?
4. Er zijn nog meer plaatsen met en ongeveer gelijke naam zoals Detern aan de overzijde van de Eems bij Bunde, oostelijk Groningen, Detershagen aan de Elbe, Dietersheim bij Neurenberg. Zo zullen er nog meer zijn en moeten we dus naast de naam nog andere aanwijzingen in een akte aantreffen om te kunnen beweren dat we met Dieteren bij Susteren te maken hebben.
De eerste vermelding van Dieteren: Dirte, 1204
Otto, graaf van Gelre draagt aan de bisschop van Luik op en ontvangt van hem wederom in leen zijn allodium (vrij eigen bezit) tussen Roermond en Maastricht: Dirte, Glene en Wer.5Wanneer Dirte inderdaad Dieteren is dan is dat Gelders bezit (en dat bleef het dan!) een Luiks leen in handen van de graven van Gelder. En kunnen we aannemen dat de heerlijkheid Dieteren een achterleen van Luik en een leen van Gelder was. Is dit Dirte wel Dieteren? Er staat vanaf Tricht tot aan Roermond, Dirte Glene Weer en …‘. Als Glene is Geleen, dan lijkt dit Dirte tussen Maastricht en Geleen te liggen en dan denken we aan het Dieteren te Bilsen of Veldwezelt. Echter met name de schrijfwijze Dirte in samenhang met de veldnamen Doort en Tater doet ons vermoeden dat hier daadwerkelijk Dieteren bij Susteren bedoeld is, wellicht waren de bezittingen te Susteren en te Veldwezelt in 1204 al verenigd binnen één heerlijkheid, waardoor ze zowel zuidelijk als noordelijk van Geleen lag..
De tweede vermelding, 1243, Ditren
Ook dit document brengt ons in verwarring. Enerzijds weten we dat de heerlijkheid Kriekenbeek in dit jaar door de graaf van de Mark verkocht is aan graaf Otto van Gelder en anderzijds worden in het document dat voor ons van belang is weer goederen uit de erfenis van Kriekenbeek verkocht door dezelfde koper aan dezelfde verkoper. De verkoop kent twee akten: de verkoop door Mark, waarin Ditren staat en de aanvaarding door Gelder waarin Diethern staat. De goederen werden in leen gehouden door Henricus van Volmutstede. Dit is een ministeriaal van de aartsbisschop van Keulen: Henricus van Volmerstein (Henricus Volmudisteine). De vraag of dit Dieteren is wordt nog bemoeilijkt door de tekst van bovenstaande akte van 1204. Daarin is Dieteren Gelders en nu moet het dan vóór 1243 Kriekenbeeks eigendom zijn geweest en erna een bezit van het graafschap Mark (aan de overzijde van de Rijn). Dieteren blijkt later in de dertiende eeuw inderdaad Gelders, dus we moeten welhaast aannemen dat niet beide akten (1203 en 1243) op Dieteren van toepassing kunnen zijn. Een mogelijkheid zou nog kunnen zijn dat de heerlijkheid Dieteren een onverdeelde erfenis is, waarbij dan meerdere gerechtigden zijn. Daarbij geeft de vertaling van de akte de indruk dat het goederen bij de Rijn gelegen zijn.. Er wordt de hof Rufsosteren vermeld, toch Roosteren! Als we bedenken dat aan de overzijde van de Rijn het bekende landschap Soester Börde ligt, is alles niet meer zo helder.
De heren van Dieteren6
De heren van Dieteren Het ligt voor de hand dat de familienaam van Dieteren, die verbonden is aan de heerlijkheid Dieteren, overgenomen is van een landschappelijke naam, welke gebruikt werd voor het terras van Dieteren. De heerlijkheid en de familienaam zijn vrijwel zeker afgeleid van het belangrijkste bezit in die heerlijkheid. En dat was het kasteel of donjon met de erbij gelegen hoeve, waarvan we de overblijfselen heden ten dagen de Koppelberg en Koppelhoeve noemen. In de tijden van de ontginningen kende het nog niet een koppel naam, maar een Dieteren naam. De familie is mogelijk ontstaan uit een andere familie. Het als eerste opgevoerde bezit in de opsomming van lenen/ eigendommen kan dan een aanwijzing zijn voor de herkomst van de familie. Als eerste wordt het slot Waldenborgh genoemd.
Slot Waldenborgh.
Dit kasteel ligt ten zuiden van het dorp Neufchateau bij Dahlem, onder Maastricht. Het kasteel draagt nu de naam Wódemont (uit Walden-berg). Het kasteel was vanouds de zetel der heren van Neufchâteau. Het was van de elfde tot de zestiende eeuw in het bezit van diverse families,: elfde eeuw van Waldemont, dertiende eeuw van Wodémont. zestiende tot achttiende van Gulpen en Hoen-Neufchâteau. Al in het midden van de dertiende eeuw (1263) kunnen we vaststellen dat het kasteel Waldenborgh een relatie met de familie van Dieteren kende. Het slot lag tussen de abdij Val Dieu en Weerst zoals Dieteren tussen Roosteren en Susteren. Ruim zeveneneenhalve eeuw geleden bleek Winrik van Dieteren een geschil op te lossen tussen de genoemde abdij en de heer van Weerst! Het kasteel ligt zo’n twintig kilometer zuidelijk van Maastricht. Wellicht dat het kasteel Wodemont verklaart waarom de heren van Dieteren vooral in de omgeving van Maastricht gesignaleerd worden. Voor een stevige onderbouwing van de relatie Dieteren-Waldenborgh is het nodig aannemelijk te maken dat de Winrik, die in 1263 bij Wodemont optreedt, dezelfde is als de W. heer van Dieteren, vermeldt in de akte van 1260 met het oordeel van de schepenen van Susteren.
De heren van Dieteren-vervolg
1. WINRIC I.De eerste persoon die zich van Dieteren noemt is ene Winrici de Diteren, die in 1230 optreedt bij een schenking te Opgrimbie aan de abdij Hocht, beide noordelijk van Maastricht gelegen. Het wapen van deze Winrich wordt als volgt beschreven: en klimmende, geklauwde, enkelstaartige leeuw, waar overheen een barensteel met vijf hangers. Het is een ovaal zegel. De leeuw is naar rechts (heraldisch) gewend (voor de kijker naar links). Er zijn maar drie hangers te zien Omschrift + Sigilum WINRICI DE DITEREN. Bijzonder kan zijn dat Winricus en leenman was van Herman van Müllenark. Nu Gut Müllenark een vijftal kilometer zuidelijk van Gulik. De bekendste telg van dit geslacht was rond 1230 aartsbisschop van Keulen, dus een van de zeven Duitse keurvorsten. Hij wordt in verband gebracht met Diest, maar de gegevens zijn niet onderbouwd.
2. WINRIC II Een volgend vermelding is dertig jaar later in 1260. De beschrijving van het zegel is hier minder duidelijk, maar we vermoeden dubbelstaartig en ook barensteel met vijf hangers. Omschrift vrijwel verloren gegaan. Dat de leeuw dubbelstaartig is geworden, doet vermoeden dat we hier met een zoon (of een neef) van de Winric uit 1230 te maken hebben. [Elders wordt W. heer van Dieteren in 1260 Walcelinus genoemd] In de akte staat beschreven dat Willem edelheer van Millen, rechten overdoet aan de abdij Averbode. Getuigen zijn de deken van Maaseik en de proost van Aken als mede Goswijn van Born, Godfried van Weerst en Winric van Ditren. Goswijn van Born is verwant aan het huis Millen. Het kan geen toeval zijn dat de families Weerst en Dieteren gezamenlijk genoemd worden, zie ook akte 1230 én de volgende akte van 1260 bij Winand! In een akte van 1263 is er wederom een conflict tussen de abdij Val Dieu en de familie van Weerst, Godfried. Dit duidt op een langdurig verblijf in een zelfde groep edelen van Dieteren en Weerst.
3. Winand I. Eveneens in 1260 en eveneens in een akte van de familie van Millen, nu een bloedverwant van bovengenoemde Willem, Arnold, de heer van Millen. Ze zijn ook bloedverwant met de heer van Born, die ook zegelt. Getuigen zijn de edelheren Herman van Lemborg, Winand van Dieteren en Godfried van Wierstene . Deze laatste is ongetwijfeld de hierboven genoemde Godfried van Weerst. Dit document oogt (ook) erg regionaal, dat zou kunnen betekenen dat zowel Winand als Godfried hier in de streek thuis waren of er tenminste rechten uitoefenden.
4. DIRK I, 1285. Diederik of Theododericus. Dirk is heer van Dieteren en hij gaat akkoord met een schenking van Giselbert Bec ’uit Lauw‘ van zijn cijnsgoederen. Giselbert schenkt de abdij Hocht (bij Maastricht) de hofstede te Lauw met achtentwintig bunder akkergrond. Deze Giselbert was hievoor verschuldigd aan de broers 42 denariën geld van Aken vier vaten haver en twee kapoenen. Walram van Monschau en Valkenburg (heer van Susteren) de ‚opperleenheer‘ van de goederen stemt eveneens in met de schenking van de roerende en onroerende goederen te Sustren en Ditren door Giselbert Bec van Lauw.Hoe de eigendom c.q. leenverhoudingen lagen is onduidelijk. Was Dieteren (ook nog) een achterleen van Valkenburg? In 1287 schenken beide broers, Dirk en Goswijn van Dieteren, de abdij Hocht nog eens vier bunder landbouwgrond op Oberhorst. Het wapen van Dirk toont een naar rechts klauwende, enkelstaartige gekroonde leeuw
5. GOSWIJN I. 1285 en 1287 broer van de heer van Dieteren.
In 1320 is Goswijn heer van Dieteren. Hij ontslaat de heer van Heinsberg uit de leenband van het huis van Dieteren. Deze laatste had goederen behorend tot het woud van Elmpt gekocht.In 1335 wordt de knaap Goswijn, heer van Dyeteren vermeld bij een schuldverklaring aan de abdij Susteren. Goswijn moet een jaarrente van een malder rogge Susterense maat betalen uit drie vrechten land te Lohegge bij de hof Bommegen (Beuningen) Deze akte kan in Susteren ‚gezegeld‘ zijn, aangezien twee bekenden uit het Susterense mee zegelen: Rutger van den Eijgen en Dirk de Schele van Baakhoven. In 1340 verkoopt Goswijn, heer van het huis van Dieteren de molen aan Jonkvrouw Agnes van Schoesberg, echtgenote van Dirk van Baakhoven. De molen behoorde tot de hoeve ‚van der Beeck‘. Op deze banmolen waren verplicht te laten malen: de hof van Goswijn zelf, de hof van Louw, de hof van Beuningen en het ’gemeen’ dorp van Dieteren. Deze akte wordt door Goswijn gezegeld als ook door zijn leenmannen Rutger van den Eijghen en Dirk van Baakhoven, dezelfde twee als bij de vorige akte (uit 1335).
6. WINAND II. In een akte van 1370 is Winand van Dieteren leenheer van de heerlijkheid. Hierin verklaart Goswijn van Dieteren, leenman van Dieteren en neef van Winand, dat hij een erfpacht schuldig is aan Jacob van Lent (zie volgende akte 1395) en dat hij deze binnen de vrijheid van Susteren moet betalen. Aanwezige leenmannen waren Arnt Sleper en Emont Cleper. Omdat beide geen zegel hadden zegelden Johan Voss van Houtheijm (Holtum) en Hendrik Craegh van den Pas (Roosteren)
7. JOHAN. 1395 Johan van Dieteren, heer in Visserweert en leenheer van Dieteren. Voor de leenheer en leenmannen verscheen Mechtilde Wilne, echtgenote van Jacob van Lent van de Beke (= ? hoeve bij de Dieterdermolen), neef van Johan. Zij ontving de hof te Ghener Beke met de molen. Leenmannen waren Reijner Broek van der Erdbruggen en Gerard Coman zegelden. Na deze gaat de heerlijkheid Dieteren over naar de familie Hoen te Broek (Hoensbroek)
Familie Hoen te Broek
1. NICOLAAS. 1419: Cloes Hoen , heer te Broek (=Hoensbroek), leenheer van Dieteren met de leenmannen Lambert va den Bossche, Winant van Dijeteren, Johan Monk (Munnichs) en Johan van Berge. Een volgende akte uit datzelfde jaar : Cloes Hoen heer te Brueke (Broek), ridder, als leenheer van de leengoederen van Dieteren Winand van Dieteren zegelt met een afbeelding waarop nog steeds een leeuw. De stadhouder van Dieteren was Rutger van den Eijghen. De hof ter Beeck lag binnen de bijvank van Susteren. In 1420 zegelt Dirk van Baakhoven voor de leenmannen Gijs van Curbos en Johan Cleper.
2. JOHAN 1463 Johan Hoen zou met de heerlijkheid beleent zijn door Gelder.
3. JOHAN. 1501 en 1502 Johan Hoen uijtten Broick, leenheer van de lenen van Dieteren. Leenmannen Hendrik Salden priester en Johan Munnichs. 1507: Jonkheer Johan Hoen, stadhouder Jan Venck en leenmannen Aret van Louwe, Wilhelm Moelener op die Maess, Gort Herberichs en Erken Smeyt betreffende de overdracht van Johan (Jan) Haesse van de hoeve Virmelen aan zijn zoon (Thomas?)
4. REINOUD ?, 1595. Hoen van den Broech, leenheer van het leenhuis Dieteren. Stadhouder Johan Salden. De opsomming en beschrijvingen van de lenen van de leengoederen zijn uit dit jaar.
OVERIGEN:
1627: Dederich, vrijheer van den Boetseler, leenheer
1633 Edelen und vesten Gerardten Grauss des Lehenadels Dietheren Leenheer
1692 Jonkheer Gerard van Heusden d’Elshout leenheer van de leenzaal van het huis Dieteren.
1792 J.B Baron von Plevitz bezitter van de mankamer (leenheer)
De heren van Dieteren in Susteren
De eerste aanwezigheid van de heren van Dieteren herkennen we in het schepenoordeel van 1260. Hierbij getuigen de schepen van Susteren voor de heer van Valkenburg en de heer van Dieteren welke hun respectievelijke rechten binnen het rechtsgebied van Susteren zijn. Dit wordt vastgelegd om problemen in de toekomst te voorkomen. Het document is voor de geschiedschrijving van groot belang. De schepenen laten tussen de regels door blijken dat zij Susteren als een stad zien, ze spreken over burgers, burgerbestuur e.d. Het is anders te beschouwen als de aanloop naar het formele stadsrecht (rechtspersoon, zegel). In deze context is het vooral van belang dat blijkt dat de heren van Dieteren het derde deel van de rechten bezitten, met andere woorden de rechten op Susteren blijkt dan door drie erven verdeeld te zijn, waarvan Valkenburg inmiddels twee rechten heeft en Dieteren dus het derde. Een ander belangrijke bezitting, de voogdij van de abdij Susteren, is uitsluitend in handen van de heer van Valkenburg.
Er is eveneens sprake van een curia Ditren ofwel de leenhof Dieteren. Men kan er over discussiëren of hierbij een fysiek bezit een hoeve of een instelling een heerlijkheid bedoeld wordt. In de akte is sprake dat de burgers van Susteren de leenhof moeten verdedigen in geval van nood. Aangezien het voor de hand ligt dat men alle boerderijen in geval van nood moet verdedigen en niet alleen ééntje is hier naar ons gevoelen de heerlijkheid, dus alle hoeves bedoeld. Er wordt een situatie geschetst welke we ook rond 1500 kennen , met dat zeer grote verschil dat de heer van Dieteren geen recht meer heeft op het rechtsgebied Susteren (later na 1814 de gemeente Susteren). Hierbij is het niet duidelijk of we de rechten op Susteren en de rechten op de heerlijkheid als twee afzonderlijke rechten moeten zien, zoals die van de abdij Susteren en de rechten op Susteren. Voor de hand ligt dat het recht op Susteren binnen de heerlijkheidsrechten van Dieteren viel. Belangrijke rechten van de heer van Dieteren was dat hij het derde deel van alle inkomsten uit de heerlijkheid ontving, ook uit de rechtspraak. Hij had ook jacht- en bosrechten. Hij had ook eigen houtvesters, die zijn belangen behartigden. Deze rechten waren een gevolg van zijn recht op de heerlijkheid Susteren, daarnaast had hij ook rechten die binnen de rest van de heerlijkheid golden als een laathof en de inkomsten uit de bezittingen en uit zijn lenen toebehorend aan de leenhof.
Twee hypothesen. We constateren twee zaken aangaande Dieteren:
1. Dieteren is samengegaan met Susteren en de rechten zijn in drie porties verdeeld
2. De rechten op Susteren van de heerlijkheid Dieteren zijn verloren of ontbonden
Het eerste duidt op verdeling van de rechten bij de erfenis, wellicht al in de elfde eeuw waarbij een verdeling tussen de latere huizen van Gelder en Valkenburg (Heinsberg) en een derde Willem, bisschop van Utrecht mogelijk is. We nemen aan dat dit laatste recht dan weer bij Valkenburg terecht is gekomen. De heerlijkheid Dieteren was dan een leen van de heer van Gelder, later graaf en nog later hertog. De abdij Susteren is los hiervan ca. 1115 in handen gekomen van Goswijn de Sustris later Goswijn (I) van Valkenburg. Problematischer is het verloren gaan van de rechten van Dieteren op Susteren. We zagen al dat de heerlijkheid Dieteren met het ‘derde recht’ op Susteren in handen was van (midden 13e eeuw) de graaf van Gelder. De heerlijkheid Dieteren was een leen van Gelre in handen van de familie van Dieteren. Deze eigendomsrechten van Gelre maken we ook op uit het document van 1204. Er is ná 1260 nooit meer sprake van rechten van de heren van Dieteren op het rechtsgebied van Susteren. Er is wel een merkwaardige akte bekend uit 1276 waarin de graaf van Gelre, Reinoud, met Walram van Valkenburg een overeenkomst sluit waarbij Reinoud als huwelijksgeschenk aan zijn zus Philippa, gehuwd met Walram, geeft. Hij schenkt de stad Susteren, zoals Walram het in bezit heeft gehad.
Een merkwaardig iets. Walram geeft Susteren aan Reinoud, die het aan zijn zus geeft en zo is het weer in handen van Valkenburg. Dat Susteren dan een leen van Gelder zou zijn/ blijven blijkt nergens uit en voor het overige wordt niets duidelijk uit de tekst. Opvallend is wel dat beide zwagers, Walram en Reinoud, kennelijk een dusdanige zware woordenwisseling hebben gekend , dat dit in de akte vermeld werd. Wat is er gebeurd met de rechten op Susteren? Heeft Reinoud zijn recht op Susteren aan zijn zus gegeven en hierdoor alle rechten op Susteren in handen van Valkenburg terecht zijn gekomen? Maar dit lijkt te worden tegensproken door de tekst door de opmerking: zoals Walram het in bezit heeft gehad.
Toeval of niet: het jaar erna wordt de stad Nieuwstadt gesticht door Reinoud van Gelre en dan blijkt de oppervlakte van deze heerlijkheid Nova Villa gelijk aan de helft van Susteren ofwel in vergelijking met Susteren: Valkenburg heeft 2/3 deel en Gelder 1/3 deel (wanneer Susteren en Nieuwstadt samengeteld worden). Tot slot blijkt in een latere lijst van de heerlijkheid Dieteren de hof van Nova Villa een leen van de heerlijkheid! Wanneer het verlies van de rechten op Susteren werkelijk in relatie met de gegevens van Nieuwstadt mogen gebracht worden dan krijgen we de volgende hypothese (veronderstelling): Walram en Reinoud zijn overeengekomen om de rechten op Susteren apart te maken, waarbij 2/3 deel bij Walram blijft en een derde naar Reinoud gaat. Het grondgebied wordt in de verhouding verdeeld, waarbij Reinoud een gebied krijgt dat weinig bevolkt is en vooral uit het Helsene-bos (genoemd in de akten) bestaat samen met een elfde eeuwse ontginning rond het huize/ kasteel Witham. Reinoud houdt wel de andere oude rechten van de heerlijkheid, welke we in grote lijnen kennen uit latere documentatie van de heerlijkheid. De hypothese komt wel betrouwbaar over. Namelijk gebeurtenissen in dezelfde tijd, verdeling grootte grondgebied en ook nog de hof van Nieuwstadt als Dieters leen.
We beperken ons nu even tot leden van de familie van Dieteren die ook de heerlijkheid Dieteren in leen hadden van Wassenberg/ Gelder. Over de vroegste periode (ca. 1050 – 1230) is niets overgeleverd. We vermoeden dat in het prille begin een vazal van de heer van Wassenberg de ontginning op het terras van Dieteren uitvoerde en in die tijden op de Koppelberg met voorhoeve woonde. En dat deze vazal de naam van de ontginning aannam, wellicht nadat berg en voorhoeve de naam Dieteren als een soort streeknaam aangenomen/ overgenomen hadden. De familie heeft hier een korte of langere tijd verbleven, maar dat is verder niet te onderbouwen. De familie is voor zover uit documentatie blijkt tot omstreeks 1400 heer van Dieteren, leenman van de graaf/ hertog van Gelre. Een vraag kan zijn: heeft de heer van Dieteren daadwerkelijk in Dieteren-Susteren gewoond? En zo ja, waar?Wanneer we sporen van de heren van Dieteren in Susteren zoeken dan valt in de eerste plaats op dat de heren van Dieteren nauwelijks een relatie kende met de abdij van Susteren. In de vroege tijden zien we een relatie met de abdij Val Dieu en ook met de abdij Hocht bij Maastricht. Deze laatste abdij kon genieten van de giften van de heren, zoals de boerderij Louerhof en andere gronden te Susteren. In 1335 erkent Goswijn, heer van Dieteren, aan de abdij schuldig te zijn van een malder rogge. Dat is alles wat we in de documentatie van de abdij tegenkwamen. Nu moeten we wel aantekenen dat het archief van de abdij rond 1330 verloren is gegaan.
In diezelfde tijd zo blijkt uit zeventiende eeuwse afschriften van het klooster van de kruisbroeders te Roermond dat er nog sprake was van een hoeve van de heer zelf naast de Louerhof, de Beuningerhof en de hof te ghener Beke (?). Bedoeld is de Firmelerhof, later de Gebroekerhof. We mogen hier slechts uit concluderen dat de heer van Dieteren op dat moment de Firmele hof in eigendom had. Enig verblijf van de heren van Dieteren te Susteren is niet te onderbouwen. In 1287 blijken de vier hoeves, die een leen waren van de heerlijkheid Dieteren allen verpacht, althans de pachters werden genoemd. Een aanwijzing te meer dat de heer van Dieteren geen eigen verblijf had te Susteren.
Koppeleik
De vergaderingen van de laatbank, de stadhouder van de heer van Dieteren samen met zijn leenmannen, vergaderden meermaals onder de Koppeleik. In de literatuur zien we dat deze eik op de Koppelberg geplaatst word. De reden hiervoor zal zijn dat men ervan uitgaat dat men oorspronkelijk in het kasteel (donjon) van de heerlijkheid vergaderden. Voor deze zienswijze is echter geen aanwijzing aangetroffen. Daarentegen komen we wel de veldnaam Koppeleik tegen langs de Vleutstraat ter hoogte van het huidige gemeenschapshuis De Koppel. Het veld ligt in de Koppelen. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de Koppeleik in de Koppelen stond en dat deze boom op een perceel langs de Vleutstraat stond. Het is wel een aanwijzing dat de namen Dieteren en Koppel op dezelfde bezitting terugvielen
De heerlijkheid Dieteren 15957
In 1998-1999 hebben we in de Heemklank een publicatie8 van Alb Wolters gepubliceerd, welke de schrijver gebaseerd had op documentatie over de heerlijkheid Dieteren welke hij ontvangen had. Als pastoor van Roosteren lijkt het mogelijk dat hij dit van de Plevitz had ontvangen. Op basis van voornoemde publicatie willen we een voorstelling geven van de lenen van de heerlijkheid van Dieteren in het gebied van de Maas bij Roosteren tot aan het hoogterras van de Maas (Schalbruch). Het betreft hier lenen en geen eigendommen. Wij zijn geneigd om te veronderstellen dat de leenheer zelf geen enkel eigendom had in ons gebied. Uit het meetboek van Susteren midden of eind achttiende eeuw wordt de leenheer nergens als eigenaar vermeld. Er worden zestien lenen beschreven op 29 mei 1595. De leenheer van het leenhuis Dieteren had opdracht gegeven om de lenen te beschrijven. Het moest grondig en goed gebeuren. Niet alleen de goederen, de landerijen in het algemeen, moesten beschreven worden maar ook de splitslingen. Splitslingen waren de mede-eigenaren van de leenman. Zo een leen bestond meermaals uit vele percelen, die allen in het bezit waren van verschillende personen. De leenman was de persoon die namens de eigenaren het leen bij de leenheer in ontvangst nam en was de persoon die de betaling deed en zelf moest zorgen dat hij van zijn mede-eigenaren hun aandeel terug ontving. De stadhouder van Dieteren was Johan Salden. Hij was indertijd een vooraanstaand Susterenaar en maakte deel uit van de magistraat en de schepenbank. In de documentatie vonden we hem als burgemeester en als schepen. Meest opvallend is dat twee woonkernen gelegen waren in gebieden welke leenroerig waren aan de heerlijkheid: Heide en Roosteren (de Pas).
Heide
Als eerste leenman voor de stadhouder vergezeld van twee leenmannen, te weten Wilhelm Helbeck en Klaas Moirs verscheen Johan van Kurbisch (Körbes, Keurbos) en gaf een beschrijving van zijn leen met ligging, grootte van het perceel en de eigenaar. Het leen lag op Kun (=Koye) en Reutgen. De leenman werd ook aufhelder (=ophelder) genoemd. Er worden zes hofsteden (= ”bouwplaatsen”) genoemd. Dit is de oudste kern van Heide, die ons bekend is: vier woningen naast elkaar en twee ietwat verderop. Het is dezelfde omvang als twee eeuwen later in het meetboek. Deze twee hoogst betrouwbare bronnen maakt ons de omvang van het gehucht Heide duidelijk gedurende de vroeg moderne tijd (1500-1800).
Van drie huizen wordt gezegd dat ze ahn die Heidt liggen. Ook vinden we een perceel neben die Heidt off Heide weech. Grenzend met een zijde aan die Heidt. Wat bedoelt men: een Heideveld of misschien toch een straat? Het gehucht ligt zowel aan een Heideveld als aan een straat.
De bewoners in 1595, althans de eigenaren, waren:
Jennis ahn die Heidt
Jork Dirichs, de lamme
Dirch Hengelen
Beell Kranken
Beadt Vremans
Voor zover we de ligging van het gehucht hebben kunnen reconstrueren, lag het op het veld Reutje langs de Koyerstraat. Deze straat was een doodlopende weg. De huizen lagen tussen de kruispunten met de Aardenweg en de Kromstraat (situatie vóór de aanleg van het spoorwegtracé rond 1865). Het gehucht lag aan een uitgestrekt broek/heidegebied dat wel voor enig levensonderhoud kon voorzien. Zo was er een visserij aan verbonden en kon men er turf steken. Nog rond 1800 worden er terreinen uitgegeven voor het steken van turf. Natuurlijk was er ook brood te verdienen met het weiden van schapen.
Het leen van Johan van Kurbisch was het grootste van de zeven lenen gelegen op Koye (met een beetje Reutje) ongeveer twintig bunders groot, en vijf bunders op Heulst. Mogelijk dat we te maken hebben met oorspronkelijk één groot gebied van vijfentwintig bunder. Mogelijk ook dat grotere gedeelten in de loop der tijden weggeschonken zijn. Wij denken aan een hof, boerderij waartoe deze landerijen hebben behoord. De enige bekende grote hoeve wordt echter pas tegen het einde van de zeventiende eeuw vermeld, namelijk de hoeve IJzerenbos, die oorspronkelijk door een omlopende gracht omgeven was. Zij behoorde toen tot de bezittingen van de hertog van Gulik. De huidige, gelijknamige hoeve aan de Aardenweg ligt vlak bij de oorspronkelijke locatie. De optie dat de oorspronkelijke goederen tot een gezamenlijk eigendom van de heer van Valkenburg en de heer van Dieteren hebben behoord, en op enig moment in de dertiende eeuw gescheiden zijn, is mijns inziens goed mogelijk. Wanneer het gehucht Heide gesticht is, blijft echter onduidelijk. Een vrij vroege stichting is gezien de ligging ten opzichte van de oudste woonkern in het kerspel zeker niet uit te sluiten.
Een korte samenvatting van de zeven lenen:
1. Leenman Johan van de Kurbisch had een leen op Koye en Reutgen. Het was inmiddels in eenentwintig stukken gesplitst. Volgens opgave was het achtentwintig vrechten groot, zeven bunder. van dit leen maakte deel uit de buurtschap Heide, rond 1800 Heyerhauser genoemd, in 1688 en 1725 Ahn die (der) Heijdt. Latere leenmannen zijn Henrich Salden, kanunnik Johan Salden, Johan Claessen en Vincent Claessen.
2. Klaas Moors was naast ‘de Heidt’ gelegen, groot 3 ½ bunder. Het was eveneens in zeven stukken gesplitst. Langs het veld liep de “Hogen weegh”. Latere leenmannen waren Mathijs Kohlen, Dries Driessen en Diris van Thor. Bij het wisselen van de leenman of de leenheer moest dit leen achteneenhalve goudgulden opbrengen.
3. Thonis Loeffen hield een leen op Heulst, dat in zeven stukken was gesplitst. De grootte bijna drie bunder. Men moest bij het ontvangen van het leen en verdere wisselingen eveneens achteneenhalve gulden betalen. Latere leenmannen zijn: Peter Helgers, Willem Jessen, Arnold Welters en Lambert Schefers
4. Johan Beher hield eveneens een leen op Heulst en dit was eveneens in zeven stukken verdeeld en twee bunder groot. Op dit veld hing een valderen (= afsluitboom over toegangsweg, hek). Dit veld moest steeds vijfendertig oude tournois (=munt van Tours) opbrengen. Omgerekend was dat tien Hornse guldens. Latere leenmannen: Gerard van Savellandt, schepen Hendrik Venken en Johan Jutten
5. Dirk Voss heeft een leen op Koye, dat in vijf stukken verdeeld was. Het veld, groot twee bunder, lag aan de ‘straat’.Dit leen even groot als het vorige behoefde slecht vijftien tournois op te brengen. Latere leenmannen: Emund Hauss, Martrien Janssen en Johan Jessen.
6. Kanunnik Henrich Backhuis was eveneens leenman van een leen op Koye. Ook dit veld , ruim vier bunder, lag aan de ‘gemene straat’. Dit leen moest eveneens vijftien oude tournois opleveren. Latere leenmannen waren Willem Jessen en zijn zoon Willem Jessen, Willem Nelissen en Paul Flecken.
7. Willem Helbeek heeft een knuppelleen op Koye ontvangen, welk grenst aan de Rijtt. Een knuppelleen of kluppelleen is een leengoed met gewoonlijk beperkte omvang en macht. Kluppellenen werden veelal afgescheiden (“gespleten”) van een groter leen. Het is drieëneenhalve bunder groot. Achteneenhalve goudgulden bij iedere wisseling van leenman en leenheer.Willem was van geen enkel perceel eigenaar. Latere leenmannen waren Johan Stass, Anton Bartmans, Johan Kiris en Tobias Mulstro.
Hof Firmele
De afgelopen decennia is de grens tussen Holtum en Susteren drastisch gewijzigd. Verloren voor Susteren ging een gebied westelijk van de Geleenbeek en gewonnen werd het gebied waarin onder meer de Poolmolen ligt. Het verloren gegane terrein werd algemeen Gebroek genoemd, terwijl tachtig procent Virmelen werd genoemd en slechts een klein gedeelte Gebroek en nog een klein deel de Rijt of Rijtbeemd. Zowel onder de lenen van de abdij van Susteren als ook onder die van de heerlijkheid Dieteren komt een Firmele leen voor. Er was in de beleving van de Susterenaren slechts één grote hoeve bekend, namelijk de Gebroekerhof, waarvan de familie Laumen de laatste bewoner waren, voordat de gemeente Sittard-Geleen deze eeuwenoude hoeve met de grond gelijk gemaakt heeft. Veelal wordt deze hoeve aan beide lenen verbonden. Bij de lenen van de abdij komen we het Krekels of Virmelen leen tegen. Doordat in de statuten ervan eveneens een hoeve te Susteren vermeld staat, en we verder geen hoeve of boerderij kennen verbonden aan de abdij, is men al gauw geneigd de Gebroekerhof als leen of beter nog als eigendom te zien. Van dit Krekels leen lag tien bunder in Virmelen, en acht bunder voornamelijk bij Baakhoven. Voor de goede orde kunnen we ook zeggen: tien bunder aan de westelijke zijde van de Geleenbeek bij Gebroek en acht bunder aan de oostelijke zijde van de Geleenbeek bij Gebroek. Uit een beschrijving van de goederen van het leen blijkt, dat er géén hoeve aan verbonden is en dat het bestaat uit tien bunder akkers, twee bunder weiden en vijf bunder hooiland. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de Gebroekerhof geen relatie met de abdij heeft gehad. Tussen de documentatie van het Krekels leen was er nog een beschrijving van een ander leen9: de leenman Gerard Mevis woonde te Virmelen. Waarschijnlijk is hier bedoeld dat hij woonde in wat wij noemen Gebroek. Dit betekent echter niet dat hij op de Gebroekerhof woonde, omdat Gebroek eeuwenlang bestaan heeft uit meerdere boerderijen, waarschijnlijk evenals Heide in de vroeg moderne tijd uit vijf of zes boerderijen. De beschrijving maakt ook duidelijk dat het een groot Borns leen is, met andere woorden dat de hertog van Gulik de leenheer is (of de ambtman van Born). Het betreft hier echter de hoeve Baakhof te Baakhoven en bijbehorende landerijen.Het leen van Dieteren past wel bij de Gebroekerhof en wordt in 1595 als volgt beschreven: Hein Munnichs was de ophelder ofwel leenman en het heergeweide dat hij moest betalen, wanneer er een nieuwe leenheer de heerlijkheid ontving, bedroeg vijftien goudgulden. Deze landerijen waren zeker sinds de leenman Johan Haesse in 1500 onveranderd gebleven. De hof bestond uit:
a. De hof van zes bunder alsmede erf, boomgaard en een kleine kamp van anderhalve bunder;
b. In de Rijtt zeven vrechten akkerland en anderhalve bunder beemd;
c. In Baakhoverveld drie bunder aan de Alde Bach ofwel de Geleenbeek;
d. In Roosteren aan akkerland drie vrechten in het veld van Illikhoven, twee vrechten in het Rijderveld, anderhalve bunder in het Nolsken10 aan de Veeweide en nog een bunder in het Roosteren veld.
De oudste verheffing van het leen is uit 1523. Volgens pastoor Wolters verschijnt dan Jan Venck voor stadhouder en leenmannen . Hij vraagt de hof te Firmelen, omdat zijn vrouw de dochter en wettig erfgenaam is van Johan Haesse. Johan wordt inderdaad met hof en toebehoor beleend. Ik vermoed dat hier iets mis is gegaan. Namelijk de schepen van Susteren Johan Munnix is volgens andere gegevens de opvolger van Johan Haesse in het Firmelen-leen. Deze werd door zijn zoon Giel, eveneens schepen te Susteren, opgevolgd. Het leen bleef in de familie Munnix tot 1607 met als leenmannen achtereenvolgend: Heinrich, Dederich en Hein. Eveneens beweert pastoor Wolters dat Giel het leen in 1523 afstaat aan zijn broer Hein. Hun vader Johan erfde in datzelfde jaar van hun opa. Met relatieve zekerheid mogen we stellen dat deze belening later plaatsgevonden heeft. Naar schatting11 zal dit in de veertiger jaren plaatsgevonden hebben. Mogelijk dat Hein als leenman opstapte, toen hij schepen van Susteren werd. Na de familie Munnix wordt de hof en toebehoor verheven12 in 1607 door Dederich Stefens, in 1637 Diris Canis. In 1644 verheft Johan Frederix, ‘notarius publicus’ het leen voor Mathijs Swins, burger van Venlo. In 1650 is het weer terug in Susterense handen: Diederich Busch en in 1683 zijn kleinzoon Dieterich Fischer. Hierboven hebben we steeds over de leenverhoudingen gesproken. Dit heeft niets met eigendommen te maken. Op 25 juni 1631 verkoopt Renken Bohnen en zijn huisvrouw aan Dahm Gruissen drie stukken van de hof Virmelen, waarvan Dirk Steffens leenman is. Een roede13 grond werd verkocht voor veertien stuivers.
Het is wellicht deze hof die de heer van Dieteren in 1340 zijn eigen hoeve noemt. De formulering kan er op duiden dat deze hoeve de laatste eigendom is in het kerspel Susteren. Immers de Rode Beek hoeve en de Hoeve Louw waren reeds in andere handen. De Beuninger hof is niet geheel duidelijk. De hoeve Koppel, vaak als belangrijkste eigendom van de heren van Dieteren gezien, was bezit van de heren van Valkenburg in die tijd.
Voor abdis Ermgart van Put14 en haar leenmannen Rut van der Eigen, Arnold van Dieteren en de priester Anton Tegelman is verschenen Dirk15 Bruicken van der Erdbruggen. Om een mis in de munsterkerk te laten lezen, heeft Thijs grond verkocht aan de stiftsdame Eva van Havert. Het betrof een halve bunder grond gelegen in het Baakhover veld en nog een half bunder land aan de Heerstraat op Virmelen veld. Deze bunder akkergrond wordt aan het Krekels leen toegevoegd. Van deze grond werd Dirk voornoemd wel weer leenman. De Heerstraat moet hier wellicht als soort weg gezien worden, een weg met een bepaalde breedte en met bepaalde voorwaarden. De grote noord-zuid verfbindingsweg aan de oostzijde van de Maas liep immers iets zuidelijker vanaf de Susterense Winkelpoort langs Holtum en Buchten, Meerssen en Wijk naar Maastricht. In 1551 wordt de grens tussen Gulik en Gelre ter plaatse van Gebroek vastgelegd omdat lange tijt gebreeken geweest syn aegaaende de reyninge en de bepaelinge de Hoochheit. Het begrip rein/rijn wordt hier bedoeld als grens. De grens vanaf de Alderlerssen weiden tot in de Heerstraat, verder tot aan Brysack goed tussen huis en schuur, met de schuur op het Gulikse. Nu heet de weg de Paalstraat, natuurlijk naar de grenspaal die er stond. Het is mogelijk dat deze weg deel uitmaakte van een grotere verbindingsweg in oost-west richting en die richting de Maas Heerbaan of Eikerweg heet. Deze laatste weg kan echter ook via Illikhoven gelopen hebben.
Om een indruk te krijgen van de ligging van de lenen van de heerlijkheid Dieteren, volgt een kaartje dat niet de realiteit weergeeft. Alhoewel het vermoeden bestaat dat oorspronkelijk het bij de hof behorend gebied redelijk aaneengesloten was, zal in de loop der tijd versnippering opgetreden hebben. Van de Rodebekerhof konden wij vaststellen dat eind achttiende eeuw een dertigtal bunder hiertoe behoorden. Hiervan lagen drieëntwintig bunder op velden die redelijk bij elkaar lagen. Wij hebben dat als één gebied afgebeeld. De overige zeven bunder hebben we toegevoegd aan een willekeurig gekozen afbeelding van het restant van bunders en verspreid gelegen bunders getekend in het gebied Langenakker – Kis. In werkelijkheid lagen al deze bunders over het Dieterense veld verspreid. En of alle gemaakte aannames juist zijn, blijft verre van zeker.
Ook het Dieterense veld, zoals dat bij benadering uit de gegevens uit het meetboek blijkt, is omlijnd. Velden binnen deze lijn worden tot Dieteren gerekend.
Tevens zijn een aantal wetenswaardigheden met een letter aangegeven.
– De zeven lenen waarin Heide ligt. Het was ongeveer vijfentwintig bunder groot. Het veld Koye is eind achttiende eeuw negentien bunder groot. Naar schatting ligt vijftien tot zeventien bunder “op” het veld Koye, waarmee dit bijna geheel tot het gebied hoort. Een vijftal bunder in het aangrenzende Heulst en het overige op Reutje.
– Het Firmele leen is iets kleiner: zeventien en een halve bunder. Susteren aan de zuid/westzijde van de Geleenbeek, Gebroek, was tweeënveertig bunder groot. Ongeveer dertien bunder behoorde tot dit leen, verder lagen drie bunder aan de overzijde van de Geleenbeek in ”Baakhoven”. Een bunder in Holtum, wellicht tegen de Rijdsgraaf aan, en nog drie bunder in Illikhoven en het Roosterense veld.
– Beuningerhof. Op basis van onder meer het meetboek schatten we het leen op dertig bunder waarvan vierentwintig in het kerspel Susteren en de rest in Roosteren. Ook hier hebben we gebruik gemaakt van het meetboek. Samen met ongeveer zeven bunder in Roosteren die in 1774 werden verkocht (maar wel leengoed bleven).
– Rode beek hof en Dieterdermolen. Ook hier is gebruik gemaakt van het meetboek en komen we op dertig bunder uit
– Kessels hof, het huidige Huize Eijckholt en hoeve Op Kampes, omvatte wellicht het woongebied aan de Pas in Roosteren en was ca. negen bunder groot.
– Er bleven her en der nog een tweeëntwintig bunder over, die her en der in het Dieterense veld verspreid waren. Het Dieterense veld is met een lijn omgeven evenals een geschatte grootte van de diverse lenen. Het is op een willekeurige plaats ingetekend om een beeld van de eigendommen te krijgen.
Van de ongeveer honderdenveertig bunder blijken er tachtig in het Dieterense veld te liggen, veertig in het overige Susteren en bijna twintig in Roosteren.
Er is ook nog de hof te Louw bekend. Deze lag op de grens tussen Dieteren en Susteren nabij de Louerstraat niet ver van het tunneltje in noordelijke richting. Deze hof was kennelijk vijftig bunder groot inclusief slechte gronden, maar het is niet duidelijk waar de gronden van deze hof lagen. Het is wel waarschijnlijk dat veel goederen te Dieteren lagen.
De abdij Hocht, enkele kilometers noordwaarts van Maastricht, had de hof eind veertiende eeuw ontvangen van de heer van Dieteren. De heer van Valkenburg hield toen wel nog rechten op de hof. De diensten, waaronder mogelijk het bijstaan bij oorlogsvoering, werden in 1590 teniet gedaan. Wel moest de abdij Hocht nog ieder jaar 18 malder rogge (ongeveer honderd zestig gulden) betalen aan de opvolger van de heer van Valkenburg, de hertog van Gulik.
In 1610 hadden de schepenen van Susteren, Lenart Nabets en Johan Salden, de hof in de gerechtsdwang Susteren gepacht voor achtendertig malder rogge, achttien malder haver en anderhalve malder zaad, alles Susterder maat plus zes Königsthaler.
Hof Rode Beek met molen18
In de loop van de tijd zijn diverse varianten van deze naam gebruikt: ‘te gener Beke’, Rebeck, Urbeke, Robeke, Rothenbacher hoeve19. Gezien de naam, nemen we aan dat de boerderij (hoeve) aan of bij de Rode Beek was gelegen. Op zowel de Tranchotkaart als de eerste kadasterkaart komt wel de aanduiding van Dieterdermolen voor, maar niet van de hof . Het lijkt op een klein molengebouw met een groot molenhuis. De oudste vermelding van de hof is uit 1340. In dat jaar verkoopt Goswijn, heer van het huis van Dieteren, aan Jonkvrouw Agnes van Scoesbergh, echtgenote van Diederik van Baijchoven, de molen van Dieteren, die behoorde tot de hof van der Beech. Agnes en erfgenamen bezaten de molen als leen van Dieteren. Er werd eveneens bepaald dat op deze banmolen verplicht waren hun granen te laten malen: de hof van de heer van Dieteren, de hof van Louw, de hof van Boninghen en die van het dorp van Dieteren. De hof Rode Beek als ook de molen van Dieteren blijken steeds weer als twee afzonderlijke lenen beschouwd. Uit een getuigenverhoor uit 1415 blijkt dat hof en molen twee verschillende lenen waren. Namelijk Gerrit de Weijden getuigt dat zijn vader de hoeve te Geinrebeick negen jaar lang gepacht had. Peter Kneupken heeft de molen achttien jaar behoord. Uit de getuigenissen blijkt dat er geen twijfel over kan bestaan dat Jonkheer Jacob van Lut, genoemd van der Beeck en zijn echtgenote Mechtilde de eigenaars waren. Deze verklaringen waren opgenomen door rechter, schepenen en burgemeesters van de stad Susteren, en met het schepenzegel van Susteren voorzien.
Pachtcontract 1419
Van de hof ter Beek is een pachtcontract uit 1419 bekend: Dit zijn de voorwaarden tussen juffrouw Belen van den Wijngaert en Godart van der Hellen in het jaar ons Heren M IIIIC ende XIX op St. Petersdag: Ten eerste Juffrouw Belen heeft aan Goddart de hof te gener beke voor de volgende negen jaar in pacht gegeven met alles behalve de molen en een halve bunder beemd. Jaarlijks zal Goddart of zijn erfgenaam betalen zes malder rogge en twee malder koren, maten van Susteren, en twintig Rijnse gulden in geld dat in Susteren gangbaar is. Verder zal de pacht voldaan worden te Susteren, Roermond of Echt. Schep- of weeggeld zal de juffrouw betalen. Op St. Andries dag zal de pacht voldaan moeten worden. Verder moet alle stro en het ’ooft dat wijnt’ op het land van de hof blijven. Godart zal een schuur timmeren, zo groot als hij wilt. Hij zal hout gebruiken uit de hof en het keperhout zal door juffrouw Belen vanuit Maastricht op maat geleverd worden. Getuigen hierbij waren Rutger van den Eyghen, Serveren Kraech, Goswijn Kraech, Johan Roden en Johan Monnick. Verder behoort tot de hof een molen die gelegen is bij de hof te gener Beke. Deze molen wordt afzonderlijk verpacht voor drie malder rogge en vier Gelderse guldens. Tevens ontvangt het gasthuis van Susteren elk jaar twee vat rogge en de pastoor een vat evene (= zwarte haver). De belastingen van Susteren welke van vier vrechten beemd betaald moeten worden, staan tot onderpand voor veertien Rijnse guldens, totdat deze kwijt worden gescholden. In de verklaringen van 1595 komen de hof te Robeck en de molen te Dieteren als afzonderlijke lenen aan de orde. Ze zijn weliswaar beide eigendom van de kruisheren van Roermond, maar voor de heer van Dieteren is het gezien zijn inkomsten wel van belang. Hof te Robeck. Dirch Leers is namens de kruisbroeders leenman en zou volgens het leenboek vijftien goudguldens bij de verheffing van het leen moeten betalen. Maar er is een oorkonde waarin staat dat maar één goudgulden betaald hoeft te worden. Verder zouden ze nog een pond zware munten van Tours moeten betalen, maar daarvoor worden jaarlijks vier missen gelezen. Latere leenmannen zijn Peter Schlangen, Peter Montforts en Johan Jessen.
De molen van Dieteren. Houb Schlangen heeft in 1595 de molen ontvangen namens de kruisbroeders te Roermond. Bij de verheffing van het leen moet men vijfentwintig middelmatige stokvissen betalen. Later ontvingen Johan Slangen, stadhouder Lambert Kuper en Johan Lersch het leen. In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt de familie Brouwers uit Obbicht leenman van de molen. In 1802 komt de molen in bezit van Jan Hendrik Custers. Deze koot in 1816 de ernaast gelegen huisplaats, wat dan wel de hof Robeck is.
De Beuningerhof
Een van de Dieterense lenen in 1595 was de Beuningerhof. De oudste vermelding is, zoals we hierboven reeds zagen, uit 1340 wanneer de hof Boninghen verplicht blijkt haar vruchten te moeten laten malen op de Dieterense molen. Verder mogen we ook aannemen dat een van de vermelde bewoners van de tot de Dieterense heerlijkheid behorende hoeves in 1287 de pachter is van de hoeve Beuningen. Mogelijk dat de oudst bekende bewoner Hendrik de Duivel heette. In de veertiende eeuw wordt een Duivels Rode genoemd, wellicht ontgonnen of eigendom van Hendrik. Het Rode/ Rade tegen de Middelsgraaf aan zou wel eens het Rode van Hendrik de Duivel kunnen zijn.
Een detail uit de Caerte General van het kerspel Roosteren. De kaart kan eeuw dateren.
Op deze kaart zien we tussen de Roosterse Pas en de Rode Beek20de straatnaam Bunniger weg. Beuningen is een veldnaam bij Dieteren en is als zodanig onbekend in het Roosterense. Hieruit mogen we concluderen dat Bunniger weg niet naar een Roosterens veld genoemd is, maar dat het een weg is naar de hoeve Beuningen. We mogen wel aannemen dat de hoeve via een voorde zo bereikbaar was voor de mensen op de Roosterense Pas. Opvallend dat op het kaartje de hoeve niet ingetekend is, hetgeen betekent dat toen de kaart getekend werd de hoeve niet meer bestond. Een grensbeschrijving tussen Roosteren en Susteren uit 1554 stelt dat de Guliks- Gelderse grens door de hof Boeningen over de den van de oude schuur door de boomgaard loopt. Het woonhuis van de Beuninger hoeve lag op het Dodde Broek21 en de bijbehorende schuur in het rechtsgebied van Susteren. De laatmiddeleeuwse Limburgse hoeve had inderdaad een vrijstaande schuur ten opzichte van het woonhuis met stallen. Bij een grensverdeling tussen Gulik en Gelder in het midden van de zestiende eeuw zien we enkele honderden meters zuidelijker een zelfde situatie. De hoeve Brysack aan de overzijde van de Geleenbeek bij Baakhoven was op eenzelfde manier verdeeld tussen de beide landen Gulik en Gelder. Woonhuis met stallen lagen op het Gelderse en de schuur in Guliks gebied.
Een tekening met de Boningerhoff. De hoeve lijkt aan een oversteek van de Rode Beek te liggen. Op de Tranchotkaart staat hier in elk geval geen voorde. Wellicht een vonder.
Links ligt de Boninger bemt (Beuninger Beemd). De weg die er gestippeld is, is op latere kaarten niet meer terug te vinden
Op basis van een verkleuring van een gebied langs de Rode Beek op luchtfoto’s heeft men ter plaatse een archeologisch onderzoek laten plaatsvinden. Hieruit leidde men af dat het gebiedje even voor 1300 bewoond werd en dat omstreeks 1700 de bewoning verdween. Dat dit de Beuningerhof was, is vrijwel zeker. Er is nog geen argument tegen deze visie aangetroffen. Deze hoeve behoort dus tot het rechtsgebied van Roosteren. En toen ene Herman van de Bergh, bewoner van de hoeve in 1535, het protestantisme aanhing, werd hij te Montfort ter dood veroordeeld. In het Gulikse Susteren zou hem een beter lot beschoren zijn.
Hoeveel landerijen, goede en slechte gronden, tot de Beuningerhof behoorde, is niet duidelijk. Men leest wel dat de hof zeven bunder groot is en dat dit te Echt in 1774 in zes stukken verkocht is. Dit zou wel erg weinig zijn voor een hof wanneer we het vergelijken met andere in de omgeving. De grond werd verkocht door ridder de Bernaerts tot Beuningen. In het Susterense meetboek vinden we hem ook terug en is hij goed voor drieëntwintig bunders, waarvan twintig bunder gevormd werden door de Beuninger beemden. Het zijn alleen de belastbare gronden, mogelijk dat er nog vele slechte gronden tot de hof behoord hebben. Daarnaast kunnen nog gronden verkocht zijn, die wel dan leenroerig aan de heerlijkheid Dieteren bleven, maar door ons niet meer herkend worden. De grootte van de hof (hier dus niet de hoeve, het gebouw bedoeld, maar de rechtspersoon) was dus zeker dertig bunder. Voor de leenroerigheid moest men bij het aantreden van een nieuwe leenheer of leenman steeds vijftien goudguldens plus bijkomende kosten betalen. Dat de heerlijkheid Dieteren een achterleen van Gelre was, kan men wel zien aan de eigenaren. Het zijn personen die elders in het Gelderse, zoals te Nieuwstadt ook voorkomen. Namen zijn van Parlo, jonkheer van Brempt, jonkheer Schenck von Niedeggen, van Byland, heer te Reide, Hans Frederik van Calchem, genoemd Luchtenar en tenslotte de al genoemde chevalier de Bernaerts zu Beuniger. De hoeve is er eentje in het rijtje van verdwenen gebouwen: Louwerhof, Brysack goud, gehucht ’t Root met de abdijmolen, Churbuschhoeve en wat al niet meer.
De Kesselshof of Niethauserleen
In de opsomming van 1595 is sprake van een leen van de heerlijkheid Dieteren genoemd Kessels leen. In een oude lijst wordt de hof genoemd tot Gheijnen Pas toe Tolde. Ik zie hierin de hof genen Pas te Tulde. In Pas zien we de Roosterense Pas en Tulde is een oudere naam voor woonkernen in het latere Roosteren. Dit leen is te vergelijken met dat op de Heide. Het betreft geen hoeve, maar het is een woonkern. De hofstede kunnen we vertalen met een hoeve of boerderij of anderszins bewoning.
– De hofstede van Van Kessel een halve bunder;
– De hofstede (of hof) van Johan Huessen anderhalve vrecht en zes roeden;
– De hofstede met kampje van Goertgen Hueben anderhalve vrecht;
– De hofstede van Rein Wilkens vijfentwintig roeden;
– De hofstede van Tilmanis van Thoir een vrecht;
– De hofstede van Hein op de Pas vijfenzeventig roeden
– De hofstede van Johan Hausmanss een bunder;
– De hofstede van Kemkens vijfenzeventig roeden;
– De hofstede van Erken Schetters een bunder;
– De hofstede van Dirch Ditgens een halve bunder groot;
– De hofstede op de Berch van de kinderen van Gierken Stijlten wijf met naam Wilhelm en Erken een halve bunder;
– De hofstede van Wilhelm en Clara Cremers een halve vrecht;
– De hofstede van Frein Nelkens vijftien roeden;
– De hofstede van Gierken Kraegs een halve bunder;
– De hofstede van Sem Timmermans;
– Een kleine kamp van de kinderen van Hogen;
– Erken Stelten met anderen een halve bunder ‘die Koulen in Wijfkens daell’;
– Gotzen Salmen een vrecht op Vossell;
– Johan Hausmans een bunder op de Steenakker, Hassen bunder of Vencken landt;
– De broederschap bezit een halve vrecht achter de Bremmenkeull;
– Gelis op de Berch een halve vrecht.
Het betreft een woonkern van vijftien gebouwen en gezien de namen allemaal verschillend zijn, mogen we aannemen dat het woonhuizen c.q. boerderijen zijn. In de vijftiende en zestiende eeuw blijkt de familie Kessels een vooraanstaande familie in het Roosterense. De laatste bekende telg blijkt begin zeventiende eeuw, Johanna, blijkt gehuwd met Johan van Rossum. De laatste van Rossum verkoopt zijn goed aan Eijkholt. En op de oudste kadasterkaart blijkt Eijkholt in het huidige pand Huize Eijkholt te wonen. De Kesselshof is nu het huidige Kasteel Eyckholt.
overige lenen
Voor het overige lagen nog enkele lenen verspreid te Baakhoven, twee te Dieteren, een te Roosteren en een bij Visserweert.
DOCUMENTEN
Document zonder directe relatie met Dieteren. Vermeldt in relatie met document 1243.
In 1063 komt een Egrinus (of Ewrinus) van Waldemont voor in een akte van Tyecwinus, bisschop van Luik. Het betrof een landgoed in de vrijheid van Herve van Brunno van Hengebach. Egrinus wordt als getuige genoemd na belangrijke mensen als een keurvorst en een graaf van Namen. Herve ligt een kilometer of acht onderhet kasteel Wodemont. De familie Hengebach, kwam uit Luik, maar werd heer yan Heimbach. In 1207 erfde de familie het graafschap Gulik en deze tak stierf als hertog van Gulik uit in 1511. Een van de goederen die uitgeloten werden in 1243 waren naast de heerlijkheid Dieteren de goederen van Johan van Hengstebeek. Of dit een verschrijving is van de naam Hengebach?
1204. Sloet Bronnenboek nr. 418. Otto, graaf van Gelre, draagt al zijn allodia tussen Maastricht en Roermond genaamd Roermond, Dirte, Gleve en Wer in leen op aan de kerk van Luik en ontvangt die in leen terug. Getuigen: Johannes, proost, Henricus, deken, Radulphus, Henricus, aartsdiaken, Henricus, cantor, Lambertus van St Pieter, Radulphus van St Paulus, Henricus Jossen, proost, de hertog van Limburg, graaf van Namen, graaf van Loon, Wilelmus Hanonie, Theodoricus de Walcever, Clarenbaldus de Alta Ripa, Anselmus de Falemange. Handschr. Linssen map 49 Ernst VI biz 169
1230 (o.s.), Actum anno gratie MCCXXX. Herman van Mulenarken, samen met zijn leenman Winricus van Ditren en zijn achterleenman ridder Michiel van Rothem, hebben gemeenschappelijk hun allodiale resp. hun feodale rechten afgestaan aan de abdij van Hocht op 27 bunder grond en één hofstede te Opgrimbie (Grembeitde), welke grond en hofstede hierdoor volledig en vrij in het bezit komen van de abdij van Hocht. Origineel op perkament; 3 zegels aan groene gevlochten staarten: 1 e in bruine was – ruiterfiguur – zwaar beschadigd, 2e in donkergroene was – ruiterfiguur – beschadigd – randschrift: Sigillum . … 3e ovaal, in donkergroene was – beschadigd – randschrift: Sigillum Win …. I de Diteren. Hocht regest 3.
1243 maart 3 Adolf, graaf van der Mark, verkoopt aan Otto, graaf van Gelre, de goederen krachtens erfrecht verkregen van de heer van Kriekenbeek en de curtis Rufsosteren (Roosteren). Getuigen o.a.: Godefridus, zoon van Theodoricus, voogd van Roermond, ridder, Theodericus van Milendonk, Rutger van Brempt. Sloet 635.
1260 januari 2 (Havert) Arnoldus, heer van Millen (Milne), oorkondt dat hij verschil van mening had met de kerk van Wassenberg over de tiend van het zwijnenvoer (pastus porcorum) in zijn woud te Havert. Na verhoor en recht blijkt, dat die tiend behoort aan genoemde kerk. Getuigen: de edelheren Winandus van Dieteren, Hermannus de Lemburg en Godefridus de Wierstene, de schout Reinerus van Havert, Anselmus van Milne en de gehele parochie Havert. Medezegelaar: oorkonder is bloedverwant G. heer van Born.
1260 juli Willem, edelheer van Millen, bevestigt de schenking van patronaatsrecht en tienden te Venlo door zijn vader Goswin aan de abdij Averbode. Aanwezig en getuigen: Rembold, deken van Maaseik, Arnold van Millen, edelheer, verwant aan de oorkonder, Goswin van Born, edelheer, Godfried van Weerste, Winric van Dieteren (Ditren) en Otto, proost van Aken. Regesten der Reichsstadt Aachen I nr. 155
1285 augustus 15. Diederik, heer van Dieteren (Ditren), en Gosuinus, zijn broer, stemmen in met de schenking door Giselbert Bec uit Lauw (Louwe) van zijn cijnsgoederen, nl. een hofstede te Lauw met 28 blinder akkergrond, aan de abdij van Hocht. Hiervoor betaalde Giselbert jaarlijks op 15 mei 21 d., op Sint Remigius 21 d. van Aken, op Kerstmis vier vasa haver en twee kapoenen. Hocht;regest 17.
1285 augustus 15. Walram, heer van Monschau (Monioye) en Valkenburg, als opperleenheer laat weten, dat Giselbert Bec van Lauw (Louwe) al zijn roerende en onroerende goederen te Susteren (Sustren) en Dieteren (Ditren) overmaakt aan de abdij van Hocht voor de schepenbank en mansionarii aldaar, met de instemming van de heer en zijn advocatus. A. Origineel op perkament; 1 zegel in bruine was aan perkamenten staart – beschadigd – ruiterfiguur te paard met schild met klauwende leeuw en zwaard – randschrift: S’W . . LRAMI.tegenzegel: schild met klauwende leeuw en randschrift: + S’WAL. DE M0NI0IE ET DE VALKENBURG. Hocht; regest 18.
1287 januari 23, n.s. Diederik, heer van Dieteren (Dyetre), en Gossuinus, zijn broer, schenken aan de abdij van Hocht als zuiver aalmoes 4 bunder akkergrond te Dieteren op de plaats Oydeborehorst, tegen een jaarlijkse cijns van 1 d. luiks per bunder te betalen op Sint Remigius. Hierbij wordt deze grond vrijgesteld van alle belastingen en plichten. A. Origineel op perkament; 2 zegels: 1e verdwenen; 2e aan perkamenten staart, in bruine was – beschadigd – schild met klauwende leeuw – randschrift: . . . HE . . . DERICI . . . Hocht, regest 19.
1294 Dirk van Dieteren komt op een lijst voor als leenman van Gelder – volgens G. van den Bergh voor de heerlijkheid van Dieteren. (pag. 1147
1320 februari 1. Goswin van Dieteren ontslaat uit de leenband van het Huis Dieteren de tot het woud Elmpt behorende goederen, nadat Tilman van Bremt die aan de heer van Heinsberg had verkocht. Staatsarchiv Düsseldorf; Heinsberg Urkunden 55»
1335 mei 2. Goyswinus, heer van Dyeteren, knape, verklaart aan het klooster van Susteren een jaarrente van 1 malder rogge susterse maat schuldig te zijn uit drie vrecht land te Dieteren uit de kamp Lohegge bij de hof Bommegen. Medezegelaars zijn leenmannen Rutger genaamd van den Eygen en Theodoricus genaamd Schele de Beyckhoven, knapen. Publications VI p 544/5.
1381 is Winand van Dieteren leenman van de heer van Valkenburg. Wellicht hebben we hier t maken met dezelfde Reinoud – Srn
1395 Verheft Reinoud van Valkenburg, heer van Born, S. en S de laathof Dieteren. [[Veldweset?]]
1403 Bij het aantreden van Reinoud IV, hertog van Gulik, tevens hertog van Gelder, verheft Johan van Dieteren de heerlijkheid Dieteren voor het hof van Gelder G. van den Bergh, p. 1147)
1441 voor stadhouder Arnold Zevell ontving Johan Hoen te Broeke de heerlijkheid Dieteren =Valkenburg)
1467 deling diens erfeniszijn zoon Johan de heerljkheid D x maria van Buren (zoon Rolman!)
1507 Jonker Johan Houn 1514 1521
1522 1523 1529 jonkheer Roelman Hoen leenheertr pag. 35; ( x elisaberth van hulsberg genaam schloun. zoon renier Hoen; deze laatste sterft kinderloos)
??bernaets de beuninger
??voor de Plevits leenheer Gerhardt de Heusden von Elzholt
pastoor alb wolters
1782 legde ridder de Plevits bij de aankoop van de heerlijkheid de eed af in handen van de Gelderse kanselier
1792 legde ridder de Plevits de leenman-eed af in handen van de kanselier van Gelre (Hertog was keizer Frans II, die volgde toen keizer Leopold II op.
1 Alb. Wolters, De leenen van het adellijk huis te Dieteren, bij Susteren, in Publications de la Sociéte Historique et Archéologique dans le Duché de Limbourg, tome XXIV Nouvelle sèrie Tome IV , 1887
2 https://nl.wikipedia.org/wiki/Laathof_(feodaal_recht) ; https://nl.wikipedia.org/wiki/Cuia#
3 Een substraat is veelal een eenlettergrepig woorddeel die voor of achter een woord wordt geplaatst, waardoor een woord met verwante betekenis ontstaat. Denk aan ge-, be- ver-, heid, dom. Zo ook heem+el >hemel
4 https://www.archieven.nl/nl/zoeken/?mivast=0&mizig=210&miadt=38&miaet=1&micode=16.0526&minr=1348319&miview=inv2&milang=nl
5 Sloet Bronnenboek 418. Ook het volgende document 1243 is van Sloet, ook de vertaling
6 Wij baseren ons vooral op G. van de Bergh, Dieteren altijd al Oudlimburgs?, in Heemklank
7 Dit artikel is geschreven met een artikel over hetzelfde onderwerp van mij in het jaarboek Echter Landj in 2012 bij de hand. Aanvullingen, en verbeteringen zijn aangebracht, althans dat meen ik zelf.
8 Wolters: Alb. Wolters, De leenen van het adellijk huis te Dieteren, bij Susteren, PSHAL deel 24, 1887, pag. 3-38, (Hij was van 1868-92 pastoor te Roosteren, aldaar begraven 1897)
Rijksarchief Limburg te Maastricht. Archieven heerlijkheid Dieteren onder Born.
9 Deze beschrijving heb ik gedateerd in de periode 1550-1575. Met name op basis van namen als Willem Salden en Giel Munnix
10 Nölkes kamp ligt tegen Visserweert aan
11 Op basis: vijf leenmannen 84 jaar: gemiddeld 17 jaar – zou kunnen.
12 Verheffen, verheven van een leen. Naast eigendomsrechten waren er ook rechten aan een perceel verbonden, die inhielden dat iemand van zijn eigendom kon genieten wanneer hij aan zijn leenheer of plaatsvervanger (stadhouder) een eed van trouw had gezworen en tevens de overige plichten eraan verbonden (geldbedrag, beschikbaar zijn in geval van oorlog met paard en uitrusting (leenrit) had voldaan of beloofd te voldoen. Dit gebeurde telkens als een nieuwe leenheer of een nieuwe leenman aantrad.
13 Een roede is 20,25 m2
14 Haar grafsteen is nog in de Amelbergakerk aanwezig. Zij stierf 1445.
15 Overschrijffout: er stond Thijs
16 Dit artikel is geschreven met een artikel over hetzelfde onderwerp van mij in het jaarboek Echter Landj in 2012 bij de hand. Aanvullingen, weglatingen en verbeteringen zijn aangebracht, althans dat meen ik zelf. Eerste artikel Heemklank 2015-
17 Dit artikel is geschreven met een artikel over hetzelfde onderwerp van mij in het jaarboek Echter Landj in 2012 bij de hand. Aanvullingen, weglatingen en verbeteringen zijn aangebracht, althans dat meen ik zelf. Artikel Heemklank 2015-1 en 2
18 Bij de Molen 5 (weg van Dieteren naar Baakhoven aan de Rode Beek)
19 In 1792 wordt de Rothenbacher hoeve door baron de Plevitz verpacht aan het kapittel van Susteren.
20 Andere benamingen zijn Geleenbeek of Molenbeek. Deze naam, te onrechte voor het Roosterense gebruikt zal ingang hebben gevonden omdat Roosteren onder de schepenbank Echt viel en een aftakking van de beek langs de Echtermolen gegraven is. Rode Beek is gekozen omdat Roosteren van de beeknaam Suestra zou zijn afgeleid en dat is immers de huidige Rode Beek.
21 Dodde is een van de vele varianten op dirte/ dort; Doerbroek en Todtenbroek zijn andere namen voor het toponiem