DE PAROCHIE
Inleiding
Rond het midden van de zevende eeuw lijkt de kerstening van de streken boven de lijn Bavay – Maastricht- Keulen vormen aangenomen die ons via de archeologie (oudheidkundige opgravingen) bekend zijn. Met name door het verlaten van ‚heidense‘ grafvelden mogen we stellen dat de kerstening in het derde kwart van de zevende eeuw zich hier doorgezet heeft. De eerste sporen van het Christendom in Susteren dateren uit de periode einde zevende eeuw/ rond 700.
De monniken die in onze streek het Christendom kwamen brengen, waren verbonden aan de Salvatorabdij te Maastricht. Deze hebben een eerste kerkje en kloostertje, een missiehuis, in Susteren gebouwd. De keuze voor de locatie zal geweest zijn op basis van de afstand van één dag lopen vanaf het moederklooster, zo’n dertig kilometer en tevens bij een nederzetting. Een dergelijke nederzetting lag ook gunstig ten opzichte van het toen bestaande wegennet: noord-zuid verbindingsweg aan de oostzijde van de Maas en lokaal een weg naar het hoogterras en een weg naar de Maas vanuit de nederzetting.
In 714 werd het missiehuis omschreven als een bidkapel met een klein monnikenverblijf (cella). De monniken die vanuit Susteren het Christendom in de streek brachten, zullen een gebied van een halve dagtrip bereikt hebben. Op weer een dagtrip afstand mag men een ander missiehuis verwachten (Wassenberg). Voor zover een afbakening van het gebied geweest is, zal dit in overleg bij het moederklooster gebeurd zijn. In deze tijd kan ook nog niet sprake zijn van parochies of zelfs maar kerken van enige omvang.
Kerstening
Dat onze streek rond 675 gekerstend is, is wel aannemelijk. Het stichten van een vrouwenklooster kan alleen maar gebeurd zijn in een gekerstende en gecontroleerde streek. Het vrouwenklooster zal eind zevende eeuw gesticht zijn.
De nederzetting waarin het eerste missiehuis lag zal in onze ogen klein zijn geweest. Gezien de vermoedelijke oppervlakte welke bewerkt werd vanuit deze nederzetting, kan men een schatting maken van de bevolking. Dit zal een zevende tot een vijfde deel zijn geweest van de oppervlakte na de volle middeleeuwen toen de bevolking ca 1000-1200 was. Een schatting van de bevolking is dan ook ongeveer 100-150 personen, dus vier tot zes boerderijen.
Het missiehuis werd in 714 verkocht aan de hofmeier (’onderkoning’), die het waarschijnlijk heeft laten verbouwen tot een groter complex en wel om als tijdelijk onderdak voor vreemde monniken (Willibrord en de zijnen) te dienen, die moesten vluchten uit hun missiegebied. Dit nieuwe complex, dat nadat de vreemde monniken terug gingen naar hun missiegebied omstreeks 720, viel weer terug aan de monniken uit deze streek, welke nu verbonden waren aan de vrouwenabdij van Susteren. Dit gebouwencomplex werd het Papenmunster genoemd en als de nevelen in de late middeleeuwen optrekken, blijkt de kerk van het Papenmunster de parochiekerk genoemd te worden. Het is een van de kwartkerken van het landdekenaat Susteren.
Parochie
Op enig moment is de kerk in onze streek geordend en zijn er kerspelen gevormd. Een kerspel is een gebied dat tot een kerk behoort. Wij noemen dergelijke gebieden intussen parochie. We kunnen vermoeden dat deze gevormd zijn in de tijd van de bevolkingsgroei in en rond de elfde eeuw. In hoeverre de machthebbers hierbij een rol gespeeld hebben is niet duidelijk, maar mogelijk dat vele adellijken in hun machtsgebied een kerk gesticht hebben en zo aan de basis van de vorming van de parochies hebben gelegen. Het blijft echter koffiedik kijken hoe de kerk georganiseerd was vóór de late middeleeuwen.
Oudste ’parochiekerk‘ het Papenmunster De mensen uit de nederzetting en de omgeving maakten gebruikt van het missiehuis, dat later omgebouwd werd tot het Papenmunster. De naam is afgeleid van paap (de priester(s) en
munster (klooster) en de naam is ontstaan als tegenhanger van de vrouwenabdij, die het munster werd genoemd. Dit ‚priesterklooster‘ had als patronen Salvator en Petrus en Paulus. Dit blijkt uit de akte van 714. Uit latere documentatie blijkt dat ze gelegen was buiten de omwalling van Susteren, uiteraard bij de oudste nederzetting. We vermoeden dat deze gebouwen, welke aan einde van de middeleeuwen verdwenen zijn, gelegen waren zoals gebruikelijke aan de ‚natte kant‘ van de doorgaande weg in de nederzetting. Uit de mondelinge en schriftelijke overlevering is verder niets bekend omtrent de ligging. Mogelijk dat de fundamenten van een pand in Feurth, die voor een deel nog uit Maaskeien en mergel bestaan, een aanwijzing naar de omgeving van het Papenmunster beschouwd kan worden. Het Papenmunster werd in de late middeleeuwen een kwartkapel genoemd. Het werd als de parochiekerk van Susteren gezien. De kerk was onderdeel van het klooster, waarin de kanunniken en kapelaans verbleven die verbonden waren aan de vrouwenabdij van Susteren. De pastoor en „onderpastoor“ van het kerspel Susteren waren dan ook verbonden aan de abdij en dus moesten ze verantwoording afleggen aan abdis en kapittel van Susteren. Of dit klooster en/ of de daaraan verbonden parochie een eigen rechtspositie (met zegel) kende wordt niet aangetoond. Gezien echter het oude zegel met een gekruisigde Christus en zeker ook omdat de schepenbank of ‚het gezamenlijk beraad van Susteren‘ dit zegel in 1260 gebruikt, ligt het voor de hand dit aan te nemen.
Jonggezellenschutterij
Naast de stadsschutterij was er ook steeds een jonggezellenschutterij. De patroon heilige van de parochiekerk werd ook vaak beschermheilige van de broederschap van schutten (=beschermen). De oude schutte hadden wellicht al als schutsheilige (beschermheilige, patroon) St. Sebastianus, een van de gebruikelijke schutsheiligen voor schutten. De jonge schutten, de jonggezellen, die ook het handwerk moesten leren, waren eveneens verenigd. Zoals vaak bij schutterijen wordt als schutspatroon de patroon van het kerspel of parochie gekozen. In ons geval was dat Petrus en Paulus. Dit kan beduiden dat de jonggezellen zich al in de dertiende eeuw verenigd hadden
Willibrord-altaar
Aan het Papenmunster was een beneficie, een geestelijk ambt verbonden. Aan dit ambt was de houder ervan, een kanunnik of kapelaan van het de abdij Susteren, verplicht om enkele missen wekelijks te lezen. Dit moest hij doen aan een (fysiek) altaar in de kerk van het Papenmunster. Hiervoor kreeg hij dan een vergoeding in de vorm van vruchten (bij. koren, haver) en of geld. Over dit altaar zijn we pas in na-middeleeuwse bronnen geïnformeerd. Het betrof een conflict over wie er recht had op dit ambt, de pastoor van de parochie of een kanunnik of kapelaan van de abdij. Toenmalig onderzoek heeft er toe geleid dat het een parochieel ambt was en wel voor het zielenheil van de parochie, naar wij menen. Het bevestigt dat het Papenmunster in dienst was van de parochie. In latere tijd komt dit altaar nog regelmatig inde documentatie voor. Het Papenmunster is zeker al aan het einde van de middeleeuwen verdwenen, afgebroken of vervallen, maar het ambt bleef ook zonder het fysieke altaar bestaan en werd genoemd het Willibrordaltaar of Papenmunster.
Het zegel van de parochiekerk: het Papenmunster
Er zijn diverse Salvatorzegels bewaard gebleven. Het oudst ons bekende hangt aan het bekende schepenoordeel uit 1260, waarbij de schepenen van Susteren aan de heren van Susteren, te weten de heer van Valkenburg en de heer van Dieteren, verklaren hoe hun rechten op het rechtsgebied van Susteren ‚verdeeld‘ waren. Dit zegel wordt bewaard in het archief van Gelderland. Een zegel dat wellicht van hetzelfde zegelstempel afkomstig is wordt bewaard in Düsseldorf en is één jaar ouder, uit 1259.
Hiernaast staat een afbeelding van het zegel, voor zover hetv ons overgeleverd is. Het is kennelijk van witte was en heeft een ronde vorm gehad. De afbeelding is een overdreven zwaar kruis met Christus hierop. Onder de dwarsbalk van het kruis herkennen we nog de letters MVN. Pater Nico Roozen schrijft dat te Düsseldorf een zegel uit 1259 bewaard wordt met boven ter rechterzijde SAL, ter linkerzijde VA, beneden ter rechterzijde TOR, ter linkerzijde: MUN, daaronder rechts D en links I. Rond met een middellijn van 5,6 cm en witte was. We mogen wel aannemen dat beide zegels dezelfde afbeelding vertoonden. Dus de tekst op het zegel luidt: Salvator mundi: De Verlosser der wereld. Het is jammer dat dit zegel geen randschrift meer toont. De ouderdom is weliswaar voor het midden van de dertiende eeuw (1250) te plaatsen, maar gezien de toch wel erg primitieve afbeelding, zou dit wel eens uit de tijd van het oudste abdijzegel dateren ca. 1150-1200. Het abdijzegel toont twee personen, zoals ook de symbolische weergave in 1174 van de abdij: de tweede patroonheiligen van de abdij Albericus en bisschop Gregorius.
Nu komen we bij de vraag van welke instelling is dit zegel. Voor de hand ligt dat dit zegel toebehoorde aan het Papenmunster; dit had namelijk Salvator (en Petrus en Paulus) als patroonheiligen. Maar ook het Amelbergaklooster kende een Salvatorzegel als was dat wel een zegenvierende Christus en niet een gekruisigde Christus. Ook kennen we een ander abdijzegel. En daarbij nis het Papenmunster ook onderdeel van de abdij Susteren. Er is zo weinig bekend uit deze periode dat niet valt te bepalen wie nu exact welk zegel gebruikte. Gezien het gegeven dat het zegel aan de akte van 1260 hangt mag men vermoeden dat het als een soort parochiezegel voor de Susterense bevolking gold. Mogelijk dat het zegel toebehoorde aan het klooster Papenmunster en ook gebruikt werd in bepaalde gevallen voor de gehele abdij Susteren. We beschouwen het (ook) als het oudst bekende zegel dat door en namens de parochie gebruikt is.
Het buiten gebruik raken van het Papenmunster.
Zoals ook te Roermond in de dertiende eeuw werd de parochiekerk te Buitenop verplaats naar binnen de pasgevormde stad, zien we in Susteren dat de parochiediensten in de Amelbergakerk terecht zijn gekomen. Dit blijkt pas in de tweede helft van de veertiende eeuw, als het archief van de abdij weer langzaam enige vorm krijgt. Maar we mogen voor Susteren eenzelfde ontwikkeling aannemen als te Roermond. Nadat het nieuwe stadje voorzien was van een omlopende wal met gracht, bleek het Papenmunster buiten het stadje te liggen. Dit zal het sein geweest zijn dat de kanunniken en kapelaans het voor gezien hielden in het klooster van het Papenmunster en is men binnen de versterking gaan wonen. Hierbij zijn dan ook de parochiediensten verplaatst vanuit het Papenmunster naar de Amelbergakerk. Wanneer dit gebeurt is is slechts aan te geven met de periode 1260-1375, al vermoeden wij dat dit niet lang na het ontvangen van het stadsrecht in 1260 geschied is.
Amelbergabasiliek voor de eerste maal parochiekerk (ca. 1260-1430)
Rond 1400 blijkt dat de parochiediensten binnen de munsterkerk van Susteren plaats vonden op het St. Jorisaltaar, dat toen het O.L.Vrouwe en Jorisaltaar werd genoemd. Voor dit gebruik door de mensen van Susteren van de Amelbergakerk werd er een nieuwe toegangsdeur gemaakt in de zuidelijke kruisbeuk. We zien hier nog de vorm van een deur uit de gotische periode. Deze kan teruggaan tot de tweede helft van de dertiende eeuw. Ook werd er bij de kruisbeuk een sacristie gebouwd. In hoeverre het Papenmunster nog dienst bleef doen bij het parochiegebeuren is niet bekend. Het lijkt wel logisch dat nadat men het klooster verlaten had en naar Susteren vertrokken was toch nog een geestelijk ambt of beneficie aan het voormalige parochiekerk verbonden was. Hierbij denken we vooral aan het ambt van het Willibrordaltaar. Maar de bronnen zwijgen.
Vijftiende eeuwse jaarlijks verantwoording parochie 1402,1438 en 1464
Binnen het archief worden een aantal ‚jaarrekeningen‘ van de parochie bewaard. Het is een opsomming van inkomsten voor wat betreft wijn, haver, rogge, geld, zaad, olie. De kerkmeesters moesten zich verantwoorden voor schout, burgemeesters en schepenen. In 1402 waren er ook twee kanunniken bij aanwezig. Dit zou er op kunnen duiden dat dit gebeurde omdat de parochiediensten nog in de munsterkerk werden gehouden en wellicht in 1438 en daarna niet meer.
Nieuwe parochiekerk, ca 1430 – 1775/1791
Onder abdis Ermgart van Put werd een nieuwe parochiekerk gebouwd. Nu werd een plaats binnen het stadje Susteren gekozen en wel op het terrein van de abdij, dat ook nog eens met een aparte gracht gescheiden was van de bewoning van Susteren. De kerk werd gebouwd aan een weg, de Peersstraat, die doodliep op de stadsgracht. Tegenover de kerk lag een klein begijnenklooster. De abdis en kapittel waren verplicht om het merendeel in de kosten te dragen van de nieuwbouw, aangezien zij ook de tienden van Susteren ontvingen. Het stadsbestuur draagt bij in de bouw, met name van de toren. De kerk was toegewijd aan Maria. In de Amelbergakerk hangt nog een zeventiende eeuws schilderij waarvan we aannemen dat dit op het hoofdaltaar van de parochiekerk heeft gestaan. Het is een afbeelding van Maria Boodschap.
Het was een gotische kerk. Het was een hallenkerk (middenschip en zijschepen waren even hoog). Op de huidige pastorie is nog een spitsboog (gotische boog) te zien van de zuidelijke zijbeuk. (De kerk is dan wellicht vier maal zo breed geweest). Naast genoemd schilderij hebben ook een aantal beelden in die kerk een nplek gehd: St. Anna te Drieën (van Jan van Steffeswerth), St. Sebastianus en St. Nicolaas. Zij waren de patroonheiligen van de broederschappen: de stadsschutterij en twee gilden (wellicht winkeliers\ kooplui en ambachtslieden rond de lakenindustrie.
De pastoor
De pastoor was ook steeds een kanunnik of stiftsheer van de abdij van Susteren en werd door de abdis benoemd. Hij had steeds als hulp een onderpastoor, steeds een van de kapelaans van de abdij. Deze woonden in het stadje. Toen het begijnenklooster werd opgeheven werd met toestemming van de overheid dit bestemd als pastorie. De pastoor woonde nu bij zijn parochiekerk. De pastoor had niet alleen het inkomen van de parochie, maar ook dat van een kanunnik.
Kapel te Dieteren
Naast de reeds genoemde kerkelijke gebouwen (Papenmunster, vrouwenklooster en parochiekerk), was er ook een kapel te Dieteren. In Dieteren woonde ongeveer een vijfde van de parochiebevolking, wat in grootte rond 1700 betekende tussen de dertig en vijfendertig woningen (boerderijen).
In het archief van de abdij wordt in 1527 voor het eerst een teken van de kapel gegeven. Er wordt een schuldbekentenis afgegeven aan de kerkmeester van Dieteren. Dit betekent dat er iemand namens de bewoners van Dieteren de bezittingen van ‚kerkelijk Dieteren‘ beheerde. Er heeft dus een kapel gestaan. Dit wordt enkele jaren in een controle-rapport voor de hertog van Gulik wordt bevestigd. In de kerkelijke documentatie (dekenaat, bisdom) tot die tijd komt de kapel niet voor. De kapel was dus een onderdeel van de parochie. Of en welke verplichtingen in vroeger eeuwen aan de kapel verbonden waren is niet duidelijk. Welke plichten en gewoonten ontstaan zijn, kan men mogelijk opmaken uit opmerkingen van de Dieterense kerkmeesters in de hertogelijke rapporten. Maar kennelijk lag niets in een schriftelijk stuk vast. De kapel is zeker zes eeuwen oud. Dit weten we uit de parochie-inkomsten van 1402 en 1438. Hier is bij de ontvangsten van het zaad sprake van ‚half de kerk van Dieteren‘. Deze aan Stephanus gewijde kapel is dus zeker al zes eeuwen oud. Er is echter geen schriftelijke neerslag van hetgeen komt omdat er geen afzonderlijke ambt aan de kapel verbonden was, maar dat ze geheel onder de verantwoordelijkheid van de pastoor lag.
In de zestiende en zeventiende eeuw hebben de inwoners van Dieteren veel in het werk gesteld om ook in de kapel mis te lezen. Steeds tevergeefs. In 1680 stelde abdis Johanna Helena, barones van Breyll, tweehonderd rijksdaalders ter beschikking voor het ambt van een rector voor de kapel van Dieteren. Deze kapelaan moest op zon- en feestdagen mis lezen in Dieteren. De kapelaan werd aangesteld door abdis en kapittel, de pastoor en de gemeente. Met dit laatste zullen de inwoners van Dieteren zijn bedoeld (?of het stadsbestuur?). Dieteren bleef wel tot de parochie Susteren behoren, al werd er ook mis gelezen in Dieteren.Parochiediensten terug naar de Amelbergakerk (ca. 1775-1791)
Rond het midden van de achttiende eeuw had de kerk veel achterstallig onderhoud, om niet te zeggen ze dreigde en bouwval te worden. De toenmalige pastoor van Susteren, ook deken van het landdekenaat Susteren, Gripekoven, heeft hemel en aarde bewogen om voldoende middelen bijeen te krijgen om de kerk weer te herstellen. Alle moeite was tevergeefs. Diens opvolger als landdeken heeft de kerk nagenoeg gesloten en uiteindelijk heeft de abdis en het kapittel van de abdij met het stadsbestuur geregeld dat de parochiediensten weer naar de Amelbergakerk, de abdijkerk, verhuisden. Dit contract werd in 1791 en vele parochianen hebben deze overeenkomst mede-ondertekend.
Amelbergakerk: alleen nog parochiekerk vanaf 1802
Met de komst van de Fransen in 1794 waren de bewoners van de abdij al gevlucht. De kanunniken en kapelaans kwamen nog terug en zorgden ervoor dat de dagelijkse diensten in de kerk voortgezet werden. Toen echter in 1802 na een overeenkomt tussen de paus en Napoleon abdij als in Susteren werden opgeheven, was de kerk alleen nog een parochiekerk. De parochie beschikte nu over een grote kerk, zoals men nog nooit gekend had. En ze had ook nog wat bezittingen met name in landerijen overgehouden, niet alleen voor de parochiediensten en het ambt van pastoor, maar ook van andere ambten zoals de beneficiën van Petrus&Paulus, Johannes, Joris, Catharina, Matthias en het Willibrord (of Paapmunster). De pastoor (en zijn kapelaan(s) moesten dan wel de verplichtingen voldoen die er tegenover stonden, veelal missen lezen. Dat daar niet iedereen blij mee was is begrijpelijk: eerst hadden de Fransen tegen de boeren gezegd dat ze niets meer aan de kerk hoefde af te dragen en plots moest men weer betalen.
De misvatting van Salvatorkerk
Vijftig/ zestig jaar geleden wisten wij niet beter of de parochiekerk van Susteren had als patroon Salvator en het was bijzonder dat de parochie wel onder het patronaat van Amelberga stond. Deze misvatting heeft onder meer geleid tot de straatnamen: Salvatorstraat (voor Kerkstraat) en Salvatorplein (voor Schoolstraat). Deze misvatting is een gevolg van het negeren van een basisregel, welke je in het eerste jaar wiskunde al bijgebracht krijgt; je mag een stelling niet omdraaien. Immers als het regent is de straat nat dan is het niet zeker dat als de straat nat is, regent het. Immers de straat kan op vele manieren nat worden. Zo zien we in de abdij van Susteren dat men de titel Salvator gebruikt, dus in vele akten en documentatie Salvatorkerk schrijft. Maar men vierde wel de eerste patroonheilige Amelberga (31 mei, 21 november) en de feesten van de tweede patroonheiligen Albericus (14 nov.) en bisschop Gregorius (22 september). Dit is weliswaar ongebruikelijk, maar niet in strijd met het kerkelijk recht. Het is wel gebruikelijk dat de kerk naar haar patroonheilige wordt genoemd: Patroon Maria dan Mariakerk.
Het probleem ontstond toen de abdij opgeheven was en mogelijk een tijdlang, zeker onder Franse bezetting, het kerkelijk leven niet meer zijn gewone gang kon gaan. Toen geschiedkundigen er een verhaal van wilde maken zagen ze kennelijk wel dat in wel honderden akten Salvatorkerk stond, maar negeerde men (of heeft men het niet gezien?) de patroonheiligen. Men draaide de stelling om: omdat men de kerk naar Salvator noemt, is de patroon Salvator. Dit gaat hier niet op. Het mooiste heeft pastoor Raetzen (1862/63) dit opgeschreven in aantekeningen voor zijn bisschop Paredis: Wij weten toch dat de patroon Salvator is, maar de parochianen houden Amelberga voor de patroonheilige. En in een oude missaal trof ik ook aan dat Amelberga de (eerste) patroonheilige van de kerk is. Wie moest hij voor patroonheilige houden? Het antwoord is ons niet overgeleverd, maar we kunnen constateren dat de pastoors na Raetzen allen Amelberga als patroonheilige hebben gehouden. Terecht, want dit was ten tijde van de abdij ook zo!
Restauratie kerk 1887-1892
Eind tachtiger jaren van de negentiende eeuw verbleef een jonge architect-kunsthistoricus baron Lambert von Fisenne meermaals in Susteren. Hij onderzocht het kerkgebouw, tekende het en maakte plannen voor een restauratie. Ook was hij de eerste die de kerkschat onderzocht en beschreef. Het is deze jonge architect, die zijn kennis had vergaard in Aken en Antwerpen, die de opdracht kreeg de kerk te restaureren: zo goed mogelijk terugbrengen in de oude toestand. Hiermee heeft Susteren geluk gehad, want hij probeerde zich in te leven in het Middeleeuwse en niet zoals Cuijpers met nieuwerwetse aanpassingen voor de dag komen. Hij heeft het westfront gerestaureerd, zoals dit op basis van de muurresten is te herleiden: een massief westfront met twee hoger opgaande zijtorens. Hij heeft alles teruggebracht zoals het wellicht in de elfde eeuw gebouwd is op enkele wensen van het kerkbestuur na, zoals de lange vensters in de kruisbeuken, het aanbrengen van negen vensters in plaats van drie in de crypte. Merkwaardigerwijs heeft hij de gotische deur in de zuidelijke kruisbeuk laten zitten. Al met al kan Susteren zich gelukkig prijzen met de komst van de jonge architect, afkomstig uit het nabij gelegen Gangelt.
Parochie Dieteren (ca 1840-2022)
In de eerste helft van de achttiende eeuw had Dieteren ruim veertig gezinnen en tweehonderd inwoners. Een eeuw later was Dieteren – geheel in de trend van de derde grote toename van de bevolking- gegroeid tot vijfhonderd inwoners. Volgens de overlevering werd Dieteren rond 1840 een zelfstandige parochie met als pastoor M. Klinkenberg (1835-1855).
Kerk en parochie hadden als patroon St. Stephanus, de patroon van de vroeger kapel van Dieteren.
De parochie hield op te bestaan per 31 december 2022.
Parochie Mariaveld. (ca. 1918/1948 – 2022)
In 1918 werd binnen de parochie Susteren een Mariakerk ingewijd. Deze was de kerk van het nieuwe rectoraat. In 1948 werd het rectoraat een zelfstandige parochie. De rector en later de pastoor waren steeds lazaristen, welke het klooster bewoonden. Eerste rector van de Mariaparochie was Willem Meuffels uit Dieteren. Ook deze parochie hield op te bestaan op 31 december 2022.
De nieuwe parochie Christus Salvator met als hoofdkerk de Amelbergabasiliek.
Per 1 januari 20-23 zag de nieuwe parochie het levenslicht. Binnen deze parochie werden vijf parochies opgenomen, namelijk de Amelbergaparochie, de Mariaparochie, de Stephanusparochie, de Johannesparochie van Nieuwstadt en de Jacobusparochie van Roosteren. Eerste pastoor is Geert Lauvenberg.